Langs de hele Eem was een zogenaamd jaagpad aangelegd. Dat Jaagpad vindt zijn oorsprong in het gegeven dat rond het begin van de 17e eeuw, de rivier de Eem niet altijd even goed op diepte werd gehouden waardoor vrachtschepen de stad Amersfoort niet konden bereiken. In 1589 werd bepaald dat de dorpen in Eemland moesten zorgen voor het op diepte houden van de rivier. De diepte moest zodanig zijn dat schepen Amersfoort konden bereiken.
Met het op diepte brengen van de rivier was men er nog niet want bij weinig wind, konden de zeilschepen nauwelijks de rivier op komen. De oplossing van dat probleem was eenvoudig. Met een paard kon het schip toch op en neer de rivier worden getrokken. Mensen die dit deden, hadden als beroep ‘schepenjager’. Op een gegeven moment waren er maar liefst 13 in functie. Omdat dit wat teveel was, bepaalde de provincie dat er door uitsterven nog maar tien mochten overblijven. De bemoeienissen van de provincie gingen nog verder want men bepaalde ook de prijs. Voor een geladen schip dat tot de stad werd getrokken, moest een gulden en acht stuivers worden betaald. Voor een leeg schip een gulden en twee stuivers. Waren er twee paarden nodig om het schip te trekken, dan mocht er nog tweederde van het loon bij worden geteld.
Oorspronkelijk ging dat schepen jagen gewoon over de oevers van de rivier. Dat was niet altijd een pretje want als het had geregend of als het rivierwater wat buiten zijn oevers was getreden, was de grond door de klei zo glad als spek. Vandaar dat vanaf 1613 werd begonnen met de aanleg van het Jaagpad. Dat begon bij Amersfoort. Het heeft wel een tijdje geduurd voordat men bij de monding van de Eem was. Niet alleen omdat al het werk met de hand moest gebeuren, maar ook omdat er grote kosten moesten worden gemaakt voor de aankoop van de nodige grond.
Bij het schepenjagen werd een lijn gespannen tussen het schip en een paard op het jaagpad. Was er geen paard voorhanden, dan trok de vrouw van de schipper de boot. De aanleg van het jaagpad begon in 1613.
Aan het onderhoud van dit pad werd veel aandacht en geld besteed. Waren er verzakkingen, dan regen de het klachten bij het Hoogheemraadschap. Werden deze niet meteen verholpen, dan gebeurde het wel eens dat de ‘jager’ met paard en al de Eem ingleed.
Het jaagpad langs de Eem lag in Amersfoort aan de linkerkant (gezien vanaf de Koppelpoort), de westelijke oever, en liep van de Koppelpoort tot aan de Grote Melm in Soest. Vanaf 1674 werd het pad stukje bij beetje verlengd tot aan de Zuiderzee. Dit vond plaats op de oostelijke oever. Bij de Grote Melm was een pontveer om de jager met zijn paard over te zetten.
Door de opkomst van de stoom- en later de motorvaart en het afnemen van de grote scheepvaart op de Eem, verloor het jaagpad zijn betekenis.
Alle rechten voorbehouden | CENTRUM VOOR ERFGOED EN CULTUUR