CENTRUM ERFGOED EN CULTUUR

CENTRUM VOOR
ERFGOED & CULTUUR

Bunschoten-Spakenburg

Wat is het centrum voor erfgoed en cultuur?


Het centrum voor Erfgoed & Cultuur is opgericht op initiatief van de gemeente Bunschoten en een vijftal stichtingen die actief zijn op het gebied van het erfgoed. Die stichtingen zijn de Stichting Bunschoter Botter BU 210, de Stichting Museum Spakenburg, de Stichting Botterwerf Spakenburg, de Stichting Korenmolen de Hoop Bunschoten en tot slot de Stichting Monumenten Bunschoten. Het is de bedoeling van het centrum om vorm te geven aan een samenwerking tussen verschillende organisaties die zich in de gemeente Bunschoten bezighouden met cultuurhistorisch, maritiem en natuurhistorisch erfgoed.


Vragen over Erfgoed

Het centrum is in de eerste plaats actief voor de aangesloten instellingen. Daarnaast is het centrum een vraagbaak voor alle inwoners en instellingen die vragen hebben op het gebied van (cultureel) erfgoed. Dat kunnen heel specifieke vragen zijn, maar ook vragen die van algemeen belang zijn. Vragen kunnen worden gesteld via deze website of gestuurd worden naar het postadres Oude Schans 47-63. Email: info@monumentenbunschoten.nl. De vragen worden beantwoord in de Bunschoter. Dit is afhankelijk van de aard van de vraag en of deze gemakkelijk is te beantwoorden. 


Gestelde vragen

In de afgelopen tijd zijn verschillende vragen over erfgoed gesteld. Op deze pagina zijn de vragen die zijn beantwoord opgenomen.



Erfgoed Bunschoten-Spakenburg

door Arie ter Beek 19 maart 2025
De situatie vanaf de andere kant
door Arie ter Beek 5 maart 2025
Ligging van de sluis en de sluissloot
door Arie ter Beek 19 februari 2025
De sluis in de Eemdijk
door Arie ter Beek 29 januari 2025
Het Kolkplein na de demping van een deel van de kolk
Meer erfgoed

Oorlogsmonumenten

door Arie ter Beek 3 maart 2022
Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog zijn verschillende inwoners of mensen die in de gemeente Bunschoten zijn geboren, slachtoffer geworden van oorlogsgeweld. Voor een aantal van hen zijn grotere of kleinere gedenkplaatsen ingericht. Bekend zijn het Oorlogsmonument en de oorlogsgraven. Deze en andere gedenkplaatsen worden hier belicht. Wie wij op 4 mei herdenken is verwoord in het memorandum. Het memorandum is een tekst waarmee al sinds 1946 het kader van de Nationale Herdenking wordt aangegeven en waarin is geformuleerd wie we op 4 mei herdenken. De tekst is bedoeld om richting te geven en is bewust algemeen geformuleerd om verschillende oorlogsslachtoffers in te kunnen sluiten. Het memorandum luidt: ‘Tijdens de Nationale Herdenking herdenken wij allen - burgers en militairen - die in het Koninkrijk der Nederlanden of waar ook ter wereld zijn omgekomen of vermoord; zowel tijdens de Tweede Wereldoorlog en de koloniale oorlog in Indonesië, als in oorlogssituaties en bij vredesoperaties daarna.’
door Arie ter Beek 2 maart 2022
Bij het uitbreken van de oorlog op 10 mei 1940, sneuvelden twee militairen uit de gemeente Bunschoten: Jan Baas op 10 mei en Dirk Koelewijn op 12 mei. Ze werden in juni 1940 herbegraven op de begraafplaats Memento Mori. Diezelfde maand nog besloot de gemeenteraad tot het oprichten van een gedenkteken. Op 10 mei in Bleiswijk: Jan Baas (28 jaar) Jan Baas is geboren op 26 januari 1912. Hij trouwde met Gerritje Koelewijn en ze kregen een dochtertje Hendrika (Riek). Al sinds de mobilisatie in 1939 was Baas gelegerd bij Gouda in Zuid Holland. Dat ligt ten noorden van Rotterdam. Hij maakte deel uit van het 1 e Regiment Bereden Huzaren. Bij het uitbreken van de oorlog probeerden de Duitsers verschillende vliegvelden in het westen van ons land in handen te krijgen. Daarvoor brachten ze met transportvliegtuigen grote hoeveelheden militairen naar de omgeving van de vliegvelden. In de buurt van Bleiswijk landden vijf van die vliegtuigen. Het regiment waar Jan Baas deel van uitmaakte, had daar in de buurt een positie ingenomen. Er volgde een confrontatie waarbij onder meer Jan Baas sneuvelde. Hoe dat gebeurde werd later in een uitvoerige brief aan de weduwe Baas beschreven. Die brief was van een inwoner van Berkel en Rodenrijs. Die man kende de omgeving op zijn duimpje en meldde zich als vrijwilliger om de daar gelegerde soldaten wegwijs te maken. Zo kwam hij in contact met Jan Baas. In de brief schrijft hij onder meer: ‘Uw man vroeg mij of ik getrouwd was. En op mijn ontkennend antwoord zei hij dat hij wel was getrouwd. Hij was blij dat eindelijk die onzekere toestand veranderd was, maar hij had graag nog even naar huis willen gaan, want voor zichzelf was hij niet bang, want hij wilde liever in een gevecht sterven, dan zich als een lafaard of landverrader te gedragen. Maar hij was zeer ongerust over thuis, zoals hij zei met het oog op al die vliegtuigen. Toen wij aan de aanval begonnen, ging ik vooraf, 50 meter achter mij aan uw man met een mitrailleur en 100 meter daar achter de kapitein en op ongeveer 10 meter de andere manschappen. Uw man heeft ongeveer op 300 meter van de vijand af gelegen met de mitrailleur in de aanslag, in welke tijd ik de andere manschappen een plaats gaf op bevel van de ritmeester. Wij waren volkomen gedekt voor miltrailleur- en geweerkogels. Nadat ik naast uw man was gaan liggen, beval de kapitein om met vuren te beginnen. Toen kon ik even aan uw man merken dat hij ook een beetje zenuwachtiger werd, maar dat is volkomen te begrijpen. Het waren wel vijanden, maar het waren mensen en dan die 10 minuten spanning om daar klaar te liggen om te willen vuren en dat nog niet te mogen. Wij lagen daar met ons vieren: uw man met een mitrailleur, dan ikzelf ernaast en 2 meter verder naast ons een andere militairschutter met een helper en 10 meter achter ons de ritmeester. Toen uw man begon te schieten was hij weer spoedig volkomen kalm. En honderden, neen wel duizenden geweer- en mitrailleurkogels van de vijand vlogen om onze oren, maar zij konden ons niet raken. Volgens verkeerde inlichtingen waren de Duitsers bewapend met mitrailleurs en geweren, maar het bleek dat zij ook nog voorzien waren van twee houwitsers, waar men nooit voor gedekt kan liggen. (Een houwitser is een vorm van geschut, dat een projectiel in een gekromde baan over een hindernis heen kan schieten.) Weldra vielen de granaten om ons heen, sloegen gaten in de grond en wierpen ons beiden de grond over ons heen. Maar nu staakte een ogenblik het vuren. Toen riep de ritmeester aan mij dat ik bij hem moest komen om een bevel naar de andere soldaten over te brengen. Ik ging daar direct op uit en ik was ongeveer 50 meter bij de jongens vandaan of er kwamen 2 voltreffers bij de jongens neer. Twee granaten sloegen de mitrailleurs aan stukken en doodden uw man en verwondden de andere schutter op talrijke plaatsen licht en de helper betrekkelijk zwaar. De jongens werden een paar meter van hun plaatsen geslingerd, hetwelk ik zag gebeuren, zodat u wel kunt begrijpen dat ik zeer onder de indruk was, maar gelukkig heeft uw man absoluut geen pijn geleden, want hij was op slag dood. Zijn laatste uitdrukking was als van iemand, die in een rustige slaap ligt, zo kalm was zijn uitdrukking. Hiervan kan ik u gerust schrijven dat uw man door de andere jongens als een goed kameraad beschouwd werd. Want dat kon ik wel merken nog voordat hij gesneuveld was. Zij waren allemaal zeer onder de indruk van het vreselijke gebeuren en sommige jongens waren helemaal van streek. Nadat wij waren teruggetrokken, hebben wij ze opnieuw aangevallen en op enkele Duitsers na gevangen genomen.’ Jan Baas werd eerst in Bleiswijk begraven. Op zaterdag 29 juni 1940 kon hij in Bunschoten worden herbegraven. Tegelijk met de eveneens gesneuvelde Dirk Koelewijn. Opdat, aldus het lokale Gereformeerd Kerkblad, ‘zij in de plaats onzer inwoning, waar zij geboren waren en geleefd hadden, hun laatste rustplaats vinden zouden’. Ds. P. de Jong voerde bij het graf het woord. De familie toonde zich in de ‘Bunschoter Bode’ van 4 juli 1940 diep dankbaar voor dit afscheid: ‘Een daad om nooit te vergeten.’ En: ‘Ook Uw verdere plannen met het oprichten van een monument, kan ons niet anders als met dankbaarheid vervullen. Gij toont en hebt daarmee bewezen, dat gij trouwe vaderlanders eeren wilt, die hun leven hebben geofferd voor Vorstin en Vaderland.’ Op de grafsteen wordt verwezen naar de Bijbeltekst uit Openbaring 2 : 10b: Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens.  Op 12 mei in Zutphen: Dirk Koelewijn (20 jaar) Dirk Koelewijn is geboren op 10 oktober 1919. Hij sneuvelde aan het begin van de oorlog op zondagmiddag 12 mei 1940 bij Zutphen. Hij was de zoon van Tijmen Koelewijn en Wijmpje Smit. Zutphen ligt langs de IJssel. Deze rivier vormde van oudsher een hindernis tegen vijandige invallen vanuit het oosten. In de periode van de Koude Oorlog, werd in de jaren 1950 de IJssellinie aangelegd. Maar al vanaf de 17 e eeuw werden mogelijkheden onderzocht om gebieden onder water te zetten zoals ook bij de Grebbelinie in onze omgeving het geval was. Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog werd langs de IJssel een linie van kazematten (350 stuks) aangelegd. De IJssellinie was vooral bedoeld als een vertragingslinie om zodoende tijd te winnen om de Hollandse Waterlinie en de Grebbelinie in gereedheid te brengen. In de loop van de ochtend van 10 mei bereikten de Duitse troepen op verscheidene plaatsen de IJssel. Direct na de inval van het Duitse leger, had het Nederlandse leger verschillende bruggen over de IJssel opgeblazen. Dat betekende dat de Duitsers hun opmars alleen konden voortzetten door noodbruggen aan te leggen of om met bootjes te proberen aan de overkant te komen. Bij hun pogingen om de rivier over te steken werd met name bij Zutphen, krachtig weerstand geboden. Tal van rubberbootjes vol Duitsers werden kapot geschoten. Pas om kwart over twee ’s middags bereikten de Duitsers de westelijke oever nadat de verschillende kazematten flink waren beschoten. Net als op andere plaatsen begonnen zij meteen een pontonbrug te bouwen. Die kwam de volgende dag gereed. Het lag voor de hand dat bij deze beschietingen een aantal militairen om het leven kwam. In het Twentsch dagblad /Tubantia van 17 mei 1940 werd daarover een kort bericht opgenomen. ‘Tijdens de gevechten aan den IJssel zijn voor Zutphen elf Nederlanders gevallen. Zij zijn op de algemeene begraafplaats te Zutphen ter aarde besteld. Het was een eenvoudige, maar zeer treffende plechtigheid, waarbij de burgemeester en drie wethouders, de gemeentesecretaris, de geneesheer-directeur van het Oude en Nieuwe gasthuis, enkele verpleegsters en andere belangstellenden aanwezig waren. De burgemeester heeft bij de geopende groeve de gevallenen herdacht. Na den burgemeester sprak ds. Faber een enkel woord, dat bij besloot met het “Onze Vader”. Een paar bloemstukken dekten de groeve.’ Dit berichtje was vrijwel enige dat in die tijd over de gevechten bij Zutphen was gepubliceerd. Het geeft aan dat er gevechten waren geweest, maar hoe Dirk Koelewijn om het leven kwam, blijkt er niet uit. Dat blijkt ook niet uit het bericht dat later aan de familie werd gestuurd. Begrijpelijk want er moesten in korte tijd veel kennisgevingen worden gedaan en zo ontbrak het aan de tijd om bijzonderheden te vermelden. Het was een korte mededeling die de familie Koelewijn-Smit in mei 1940 ontving: ‘De chef der eerste afdeling van het informatie bureau van het Nederlandsche Roode Kruis brengt met groote deelneming te Uwer kennis, dat de dienstplichtige Dirk Koelewijn, geboren te Bunschoten den 10 October 1919, op den 12 e mei 1940 gesneuveld is en te Zutphen werd begraven. Zijn nalatenschap bevindt zich ter secretarie te Zutphen’. Pas na een paar maanden, met een brief van 29 juli 1940, werd het iets duidelijker. Een korporaal van hetzelfde legeronderdeel als waar Dirk deel van uitmaakte, gaf meer informatie. In een brief werd hem gevraagd hoe Dirk om het leven was gekomen. Daarover vertelde hij: ‘U schreef in uw brief dat U niet precies wist wanneer Dirk was overleden, dat de een dit en de ander dat vertelde, maar ik kan U wel precies vertellen hoe of dat met Dirk is gegaan hoor. Ik was gewond geraakt, maar kon 200 meter verder niet meer (lopen) van ’t bloedverlies. Achter een hoge heg bleven we allemaal liggen, maar toen begonnen ze ons weer onder vuur te nemen, en zijn de andere jongens hier gesneuveld. Toen kon ik zien wie mijn beste kameraads waren en mij niet in de steek lieten en dat waren Dirk, De Jong uit Jutphaas, Swart uit Utrecht en De Bock uit Amsterdam. Toen ze mij 30 meter gedragen hadden, kwam er die ongelukkige granaat. Dirk liep net voor mij en was op slag dood. Waar of ie getroffen was, weet ik niet, maar ik zag het aan zijn ogen. De Bock riep maar “Schiet mij maar dood”, na drie minuten was hij ook dood. Swart had een groot gat in zijn knie en is later in Duitsland overleden. De Jong had een splinter in zijn kuit en ik een splinter door mijn jasje, minder geraakt wonder boven wonder.’ Uit het verhaal blijkt dat ze met z’n vieren de gewonde korporaal naar een veilige plek wilden brengen, maar onderweg door een granaat werden geraakt. Een inslag die uiteindelijk drie militairen het leven kostte. In de eerste vergadering van de gemeenteraad van Zutphen stond de burgemeester stil bij de gebeurtenissen in zijn stad. Aan het einde van zijn rede opperde hij de gedachte om op het gezamenlijke graf van de gesneuvelden een zerk te plaatsen waarvan de kosten door de ingezetenen moesten worden opgebracht. Een idee dat werd overgenomen. In een brief van 21 juni 1940 van de gemeente Zutphen aan de familie Koelewijn werd beschreven dat het voornemen bestond om op het graf van de bij de verdediging van de IJssellinie omgekomen militairen een zerk te plaatsen met een waardig opschrift en hun namen. Aan dat voornemen kon geen verder gevolg gegeven worden als het de bedoeling was om het stoffelijk overschot op te graven en in Bunschoten te herbegraven. Dat plan was er op dat moment al, want ruim een week later, op 29 juni werd Dirk Koelewijn samen met Jan Baas in Bunschoten begraven. Niet alle gesneuvelden in Zutphen werden herbegraven en zo ging het plaatsen van een monument toch door. Het werd een forse gedenkzuil met aan de voor- en achterkant het opschrift: 10-14 mei 1940 Zij vielen voor het Vaderland. Aan de ene kant zijn de namen van vier gesneuvelden geplaatst en aan de andere kant drie. Voor een gesneuvelde inwoner van Zutphen is een extra grote plaats ingeruimd! Het monument werd geplaatst op de Algemene Begraafplaats aan de Warnsveldseweg in Zutphen. Op 30 augustus 1941 werd de gedenksteen door de burgemeester onthuld. Een steen ter nagedachtenis van hen die hier in de eerste oorlogsdagen sneuvelden en die in dat verzamelgraf begraven zijn. In zijn toespraak tot de oud-militairen zei burgemeester Mr. J. Dijckmeester onder meer: ‘Gij hebt in mei 1940 samen de eer van het land hoog gehouden; enkelen uwer hebben dat met hun leven betaald. Die enkelen waren uw vrienden. Hun lot had ook het uwe kunnen zijn.’ Woorden die, ook al lag hij daar niet langer begraven, ook op Dirk Koelewijn sloegen. Na de onthulling werden bij het gedenkteken bloemen gelegd en vroegere krijgsmakkers van de gesneuvelden, die zich onder leiding van de oud-kolonel Dwars tot een groep hadden gevormd, brachten een laatste groet. Op het gedenkteken komen de namen van de vier militairen die elders zijn begraven, niet voor. In Bunschoten besloot de Oranjevereniging om gelden beschikbaar te stellen voor het overbrengen van de lichamen van de twee gesneuvelde militairen naar hun woonplaats. Dat idee werd omarmd en in juni 1940 werd dat geregeld. In de ‘Bunschoter Bode’ van donderdag 4 juli 1940 over hun binnenkomst: ‘Sober en eenvoudig was de aankomst. Van West en Oost was het gekomen, dit stoffelijk overschot van onze dorpsgenoten. Aan de grens onzer gemeente opgewacht door autoriteiten en belangstellenden zijn ze met eer ontvangen en vervoerd door onze straten. En onze mensen hebben even de sleur van hun dagelijks werk onderbroken. Even is er gepauzeerd. Even is de aandacht bepaald bij wat voorbij trok, om in de ziel te prenten, dit plechtig en eerbiedig gebeuren.’ Zijn familie schreef in de rouwadvertentie: ‘Hij is gevallen voor zijn Vaderland. Zwaar valt ons dit verlies. Maar wij wensen Gode te zwijgen, die geen rekenschap geeft van zijn daden.’ Op de grafsteen wordt verwezen naar Psalm 103 : 15: De dagen des mensen zijn als het gras, gelijk een bloem des velds, alzo bloeit hij.
door Arie ter Beek 1 maart 2022
Na de oorlog, waarin nog enkele plaatsgenoten waren gesneuveld, is ruimte gemaakt voor zes, later zeven graven. Naast Jan Baas en Dirk Koelewijn zijn daarin begraven Jaan Nieuwboer, Evert Nagel, Hendrik Willem de Graaf, Francis Delery en Jacob de Jong. Het stoffelijk overschot van Jacob de Jong is er als laatste bijgelegd. Francis Delery, die met zijn straaljager in de Maatpolder neerstortte, is in 1949 overgebracht naar een Franse begraafplaats. Informatie over Jan Baas, Dirk Koelewijn en Francis Delery is op andere pagina's opgenomen. Op 22 april 1945: Jaan Nieuwboer (51 jaar) Jaan (in de volksmond: Jan) Nieuwboer is geboren op 13 oktober 1893 als zoon van de werfbaas Willem Nieuwboer. In de nacht van Jaans sneuvelen, was de situatie in grote lijnen als volgt. Vanaf de Oude Pol trokken Duitsers over de Westdijk richting Spakenburg nadat ze zich in dagen daarvoor hadden teruggetrokken in Eemdijk. In die nacht van zaterdag 21 april op zondag 22 april 1945 is hij tussen vier en vijf uur gedood door een schot dwars door de slapen. Mogelijk was een Duitse sluipschutter daar verantwoordelijk voor. Maar dat is slechts één van de lezingen over dit dodelijke incident. Want niemand was erbij toen de 51-jarige scheepssmid de laatste adem uitblies. Er wordt zelfs de mogelijkheid opengehouden dat Jaan in de chaos van de beschietingen door eígen volk – dus door iemand van de Binnenlandse Strijdkrachten – kan zijn geraakt. Volgens mondelinge gegevens ontmoette Jaan Nieuwboer op die zaterdagavond Steven Koelewijn Wz. op de Oude Schans met een geweer over de schouder. Op de vraag van Nieuwboer waar hij heen ging, antwoordde deze dat hij naar huis ging omdat het hem daar te gevaarlijk werd. Daarop zei Jaan: ‘Geef mij dat geweer, dan zal ik wel gaan.’ Steven gaf het geweer over en Nieuwboer, hoewel hij geen lid was van de Binnenlandse Strijdkrachten, liep de Westdijk op. Zijn dood tegemoet. In de bocht van de Westdijk bij de huidige jachthaven, was een post was ingericht. In de loop van de nacht verlieten de meeste BS’ers die post vanwege het dreigende gevaar. Jaan wilde eerst nog de mannen aan de buitenkant van de dijk waarschuwen. Daarbij liep hij de Duitsers tegen het lijf op de plek die kort daarvoor door de BS’ers was verlaten. Helemaal duidelijk zal de toedracht waarschijnlijk nooit worden. Na het gerucht dat de Duitsers op de Westdijk waren doorgebroken, vluchtte een deel van de bevolking over de Oostdijk naar Nijkerk. Gelukkig kwamen er auto’s met Canadezen, die onmiddellijk de verdediging van de BS overnamen. Hoe dan ook, in opdracht van het Rode Kruis had Jaans oudere broer Willem (1881-1950) de moeilijke taak om hem te identificeren. Het was diezelfde Willem die zijn broer nog zó gewaarschuwd had om niet op pad te gaan, omdat de Duitsers aan het verliezen waren en daardoor mogelijk met volle kracht van zich af zouden bijten. Met veel moeite en in overleg met de Canadese commandant kreeg de familie het gedaan om het lijk thuis te krijgen op het adres Westdijk 23. Willem in een brief aan zijn twee zusters die in het Drentse Nieuwlande woonden: ‘We moesten zelf een kist maken. Onze knechts waren ook op de vlucht naar Nijkerk. Toch is alles in behoorlijke orde klaar gekomen en morgen Donderdag 26 April zal de voorloopige bijzetting plaats hebben naast het monument van de slachtoffers van 1940.’ De broer in zijn slotconclusie: ‘Wij kunnen trotsch zijn op zoo’n broer, die zich met inzet van zijn leven heeft opgeofferd voor het welzijn van de burgers der Gemeente en de vrijmaking van het Vaderland.’ En Willem troost zich met de gedachte, dat het ook met Jaans eeuwige bestemming wel goed zal zijn, omdat ‘wij weten dat Jan niet onverschillig was en zich boog voor de eisch van Gods Woord’. En hij bij zijn steun geven aan de strijd niet uit was ‘op eigen eer of roem’, maar zich overgaf tot redding van de bevolking. Kortom: een echte navolger van Christus. Dus is voor hem ‘de kroon der overwinning weggelegd’, eindigt Willem.. Jaan liet echtgenote Berendina ter Haar Hendrikdr. (dochter van ‘Ootje Muijs’) achter, met wie hij sinds 4 juni 1921 gehuwd was. En verder een 22-jarige zoon: Willem. Zijn leven lang heeft Willem het verlies van zijn vader niet kunnen verwerken. Steeds vroeg hij zich af waarom juist zíjn vader dit had moeten overkomen. Volgens zijn predikant ds. H. van Ommen, in een In memoriam uit 1993, hadden deze onopgeloste vragen hem altijd een ‘opstandig’ gevoel gegeven. Op zijn grafsteen staat de tekst uit Psalm 51: 16: Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn tong Uw gerechtigheid vrolijk roemen.  Op 27 april 1945: Evert Nagel (52 jaar) Evert Nagel is geboren in Eemdijk op 13 december 1892. Op 25 september 1931 trouwde hij met de in Hoogland wonende Cornelia Malenstein (7 januari 1891). Het gezin ging wonen op de boerderij “Ver in ’t veld”, gelegen tussen de Bisschopsweg en de Haarsche wetering. Het was een van de rooms-katholieke parochie te Hoogland gehuurde boerderij. In die tijd was dat grondgebied van de gemeente Hoogland. De steeg van de boerderij komt uit op de Bisschopsweg. Het leven van het gezin was vooral gericht op Bunschoten. Op de boerderij zijn zes kinderen geboren, twee sterven er op jonge leeftijd. In april 1945 is de bevrijding nabij en zijn de Canadezen aangekomen in Bunschoten. De Duitsers zitten dan een stuk westelijker, bij de Eem. Evert heeft in zijn jonge jaren in het leger gezeten en zich op vrijdag 20 april aangemeld bij de Binnenlandse Strijdkrachten van Bunschoten. Op maandag 23 april wordt de boerderij in alle vroegte, om een uur of vier, beschoten. Het is een waarschuwingsschot. Rond acht uur ‘s ochtends volgen er meer granaten. Een blindganger gaat door het huis, deze ontploft echter niet. De bewoners laten zich op de grond vallen en beseffen dat ze moeten vluchten. Door de inundatie van de polder is dit lastig geworden. Ze moeten soms met het water tot aan hun middel waden om uiteindelijk bij de zuidelijker gelegen Lodijk te komen. Een andere granaat is in de schuur terecht gekomen. Deze doodt vier koeien en een aantal pinken. Achter de schuur bevond zich een schuilplaats van takken met daarin een drachtig paard. Het paard is ook dodelijk getroffen door een granaat. Het paard was verstopt vanwege het vorderen van paarden door de Duitsers. Rond de middag is Evert met zijn schoonzoon Wout de Graaf bij de Bonte Poort, ten oosten van Bunschoten. Evert oppert het plan om zijn overgebleven koeien van de boerderij te halen. Als ze bij de Nijkerkerweg lopen beginnen de beschietingen opnieuw. Hierop vluchten ze naar de melkfabriek Eemlandia, tegenover de Nijkerkerweg. In de melkfabriek zitten al meer dorpsgenoten in de kelder en Evert en Wouter komen daar veilig aan. In de kelder liggen drie zakken zand. Er wordt besloten deze zandzakken voor het raam te leggen. Als Evert met de hulp van nog iemand de derde zandzak voor het raam legt, ontploft er een granaat voor de fabriek. Beide mannen slaan tegen de grond, waarbij Evert gewond raakt aan zijn hoofd door een granaatscherf. Hij raakt bewusteloos maar komt na drie kwartier toch nog even bij. De dokter besluit Evert naar het ziekenhuis ‘Salem’ in Ermelo te laten brengen. Dat gebied is reeds bevrijd. Na vier dagen, op 27 april 1945, is hij daar overleden, slechts acht dagen voor de bevrijding. Evert is begraven in Bunschoten. Zijn naam is opgenomen op het monument in Bunschoten-Spakenburg bij de gesneuvelde leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Maar ook op het monument in de gemeente Hoogland. Op de grafsteen wordt verwezen naar de Bijbeltekst uit Psalm 39 vers 10: Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan. Ter hoogte van het kelderraampje waarachter hij had gestaan, is in 2023 door de Historische Vereniging ‘Bunscote’ een bronzen plaquette aangebracht, waarop het ongeval wordt toegelicht. Jaren later, in mei 1958, won de weduwe Nagel een bijzondere prijs. In De Telegraaf van 14 mei 1958 werd daar verslag van gedaan. ‘Een oorlogsweduwe, die sedert 1945 door een nauw trapgat naar haar bed op de zolder van de kleine woning van haar zoon klimt, won gisteren een huis ter waarde van ƒ 25.000,-- compleet ingericht, met meubilering, televisietoestel, een auto en zelfs met heesters in de tuin. Mevr. C. Nagel-Malenstein uit Spakenburg (67) kreeg huis en inrichting aangeboden toen vijf woonhuizen werden verloot in het kader van de actie Appèl 2 ten bate van militaire oorlogsslachtoffers. Haar echtgenoot sneuvelde als lid van de B. S. toen in april 1945 de melkfabriek “Eemlandia” te Bunschoten onder granaatvuur lag. Op dezelfde dag dat zij met haar kinderen, tot de borst door het geïnundeerde gebied moest waden om uit de vuurline tussen het Canadese en Duitse front te komen. Op de vrouwenvereniging in Spakenburg kreeg zij gisteravond een telefoontje: “U hebt een huis”. Nog niet begrijpend, wat haar zo plotseling een huis in de schoot had geworpen, werd zij per taxi naar het Appel-kantoor in Rotterdam gebracht, waar zij ook nog hoorde van de complete meubilering, die op zijn beurt ook nog eens fl 25.000,-- waard was. “Ik heb een goed pensioentje, maar we woonden zo slecht. O, ik doe vannacht geen oog meer dicht”, zei de gelukkige weduwe. Op 5 juni 1945: Hendrik Willem de Graaf (23 jaar) Hendrik Willem (Henk) de Graaf is geboren op 13 februari 1922, als zoon van Julianus de Graaf, directeur van de gemeentelijke visafslag. Hij is enkele weken na het einde van de Tweede Wereldoorlog op 23-jarige leeftijd door een noodlottig ongeval overleden. Samen met zijn maat Jan Pijpers was hij aangesloten bij de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. In die hoedanigheid bewaakten zij op die fatale dinsdag 5 juni 1945 de stellingen langs de Amersfoortseweg ter hoogte van Hoogland. Ze lagen daar wat te zonnen. Voor de grap hield Jan zijn geweer tegen het achterwerk van Henk, met de woorden ‘zal ik eens?’ Tegelijjk ging het geweer af. Het schot verwondde Henks onderbuik zo ernstig, dat hij in allerijl naar een ziekenhuis in Amersfoort moest. Daar is hij na enkele uren overleden. Henk was verloofd met Lutje Heinen, die later is gehuwd met Barend Hop. Op de zaterdag na het ongeluk werd Henk onder grote belangstelling begraven na een dienst waarin ds. J. Rijneveld van de Noorderkerk voorging. De lokale krant meldt: ‘Een grote stoet, als zelden gezien, volgde de rouwkoets naar het kerkhof. Leden van de B.S. droegen de kist, die met de vlag was omwonden. Een drietal kransen werden gedragen door kameraden van de B.S., door vrienden van de Schaakclub en door collega’s van de Knopenfabriek.’ Na een eresalvo bij het graf en diverse toespraken werd hij begraven. Tenslotte werd namens de familie nog door ds. I.A. Krijtenburg ‘dank gezegd voor het meeleven en meevoelen van zovelen’. De tekst op zijn grafsteen verwijst naar 1 Corinthe 15: 42 en 43: Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid; Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. Op 25 mei 1945 in Dachau: Jacob de Jong (29 jaar) Jacob de Jong is geboren op 11 juni 1915 als zoon van Rikkert de Jong (1879-1960) en Gerritje Bos op de Weikamp. Een gezin met negen kinderen waarvan Jacob het zesde kind was. Tegen de tijd dat hij aan het werk moest, was de afsluiting van de Zuiderzee aanstaande. De visserij bood onvoldoende toekomstmogelijkheden. Zijn diensttijd bracht hij door bij de Marine en dat leven beviel hem zodat hij daar bleef. Helaas werd hij later afgekeurd. Wel kon hij in dezelfde sfeer werkzaam blijven. Zo was hij aan het begin van de Tweede Wereldoorlog als rijkswerkman werkzaam in het munitiemagazijn aan de Nieuwe Meer in Amsterdam. Intussen was hij in april 1940 in Enschede getrouwd met W. (Mien) ter Horst en samen gingen zij wonen zij aan de Sloterkade in Amsterdam-west. Begin 1941 werd hun dochtertje Grietje Beatrix Irene geboren. Maar het geluk van het jonge gezin duurde niet lang. Jacob de Jong raakte betrokken bij het verzet. Dat begon met het verspreiden van de verzetskrant Vrij Nederland. Vrij Nederland was een krant die door protestantse jongeren werd opgezet en waarvan de eerste uitgave verscheen op 31 augustus 1940. De familie De Jong was actief bij de verspreiding van de krant over verschillende provincies en dat was zeker in oorlogstijd een flink karwei. Door zijn werk bij de munitieopslagplaats, kon hij gemakkelijk aan munitie komen. Dat was niet van gevaar ontbloot want niemand mocht munitie meenemen. Op de een of andere manier slaagde Jaap er toch in zo nu en dan wat achterover te drukken voor verzetsdoeleinden. Handgranaten hadden zijn speciale belangstelling. Jammer genoeg ging hij er niet zo zuinig mee om want hij had het thuis als het ware op de trap liggen. Zijn vrouw mopperde daar over want ze viel bijna een keer van de trap en dat terwijl ze al in verwachting was. Aan zijn werk kwam een einde toen hij in februari 1941 op wachtgeld werd gezet. Verraders slapen nooit en al op 23 juni 1941 werd hij thuis gearresteerd door een zogenaamde Nederlander en een Duitse militair. Hij schijnt verraden te zijn door iemand uit de buurt en is tegelijk met iemand anders van de ondergrondse opgepakt. Hij werd gevangen gezet in Scheveningen en veroordeelt. Eerst kreeg hij zelfs de doodstraf. Door verschillende personen, onder meer dominee P. de Jong, zijn pogingen gedaan om dit zware vonnis te verlichten. Dat lukte en het doodvonnis werd gewijzigd in vier jaar gevangenisstraf. Na Scheveningen zat hij gevangen in Amersfoort, in Utrecht en tot slot in Vught. Vanuit het laatste kamp werd hij overgebracht naar een kamp in Duitsland. In totaal heeft hij daar in vijf kampen gezeten. In Alach, Neuengamme, Natzweiler, Buchenwald en tot slot in Dachau. Het is nauwelijks voor te stellen wat dat heeft betekend. In de gevangenissen viel het leven aanvankelijk misschien nog mee, maar wat voor ontberingen Jaap de Jong in de kampen heeft moeten meemaken, is niet te beschrijven. Het is ongelooflijk dat hij het zo lang heeft volgehouden. In al die jaren hoorde of zag zijn vrouw vrijwel niets van hem. In Vught heeft ze hem nog een keer gezien toen hij buiten aan het werk was. Vanuit Neuengamme kreeg ze na ongeveer een jaar niets te hebben gehoord, een ‘clandestiene’ brief. Vanaf die tijd heeft ze hem twee keer per week een pakje gestuurd die hij blijkbaar ook heeft ontvangen. Dat heeft zijn vrouw later van overlevenden gehoord. Na die tijd heeft ze geen bericht meer van hem gehad, tot na de bevrijding. De bevrijding maakte hij mee in Dachau, maar hij was ernstig ziek. Kort voor de bevrijding van Dachau door de Amerikanen, slaagde Jaap de Jong er op 21 april nog in een brief te schrijven. Een emotionele brief waarin hij zijn einde aankondigde. Daar begon hij de brief zelfs mee: ‘Ik lig hier op de dood te wachten’. Hij beschrijft vervolgens dat door de diarree zijn hart erg verzwakt is. Bovendien heeft hij door TBC last van zijn longen. Hij beschrijft wat hij heeft en dat een dokter uit Rotterdam en één uit Haarlem hem hebben geholpen. Maar hij heeft er zelf geen hoop meer op. Het verwacht dat hij gaat sterven. Hij was graag met iedereen meegegaan naar huis. Maar eigenlijk ook niet als hij schrijft: ‘Als we dan zien de heerlijkheden die ons wachten! Want je weet toch dat de dood voor mij overwonnen is. In Hem geheiligd te zijn, dat is heerlijk. Zorg jij ook Mien dat je de kroon des levens behoudt, dan zien we straks elkaar weer en scheiden dan nooit meer. En hij zorgt ook voor jou, want Hij is een vader der weduwen en wezen. Houdt allen goede moed, de grote komst staat voor de deur. Ik kan jullie allen niet bij je naam noemen, ik ben te moe en ik heb geen papier. Mien en Grieteke, heel veel liefs van je liefhebbende man en vader. De anderen ook allemaal hartelijk gegroet en tot ziens allemaal. In het kruis zullen we eeuwig roemen en geen mens kan ons verdoemen. Want Christus droeg alles voor ons en nu mogen we tot den Vader komen. Tot ziens, ik ben zo moe! Altijd heb ik de onmisbare zegen voor jullie afgesmeekt en ik van jullie voor mij. Dag allen. Jacob de Jong.’ Het was niet zijn laatste brief. Op 5 mei 1945 schrijft hij weer een kort briefje aan zijn vrouw en dochter. Daarin schrijft hij dat het niet meevalt om liggend te schrijven. Hij heeft al drie maanden TBC, maar dat is niet erg. Hij is nog wel ondervoed en weegt nog maar 55 kilo. Met het goede eten dat hij nu krijgt, verwacht hij weer gauw beter te zijn. Zijn hart is erger. Als hij opstaat om zich te wassen, moet hij gelijk weer gaan liggen want anders gaat het niet goed. De brief eindigt hij met de zin: ‘Wat fijn dat we vrij zijn.’ Niet lang daarna voorvoelde hij dat hij het niet ging overleven. Hij had gelegenheid om nog een paar brieven te schrijven. Brieven die hij aan een andere overlevende mee geeft. Een vriend die veel voor hem heeft gedaan en waarvoor hij nooit meer iets terug kon doen. De ene brief is gericht aan zijn ouders en daarin getuigt hij ervan het heerlijk te vinden om de wereld de rug toe te keren. Alles is genade en niets is verdiend. Hij eindigt de brief met ‘tot wederziens, Jaap’. Aan zijn vrouw en dochter schrijft hij een emotionele maar tegelijk ook bemoedigende brief. Daaruit blijkt dat hij een vaste hoop heeft op het eeuwige leven: ‘Het is erg moeilijk een brief te schrijven met de gedachte dat het de laatste is. Maar omdat ik weet dat je het zo heel mooi vindt en er zo blij mee bent. Zeg vrouw, je mag me nooit terugeischen omdat ik een veel mooiere en betere toekomst tegemoet ga. Nooit geen oorlog meer en nooit geen tweedracht. En dan straks jullie te mogen ontvangen in die schone hemel, die voor ons is weggelegd, die in Christus geloven. Alles genade voor genade. En ik weet ook dat de rook van de oven die mijn lijk zal verbranden, naar boven zal gaan, net als het offer van Abel. Wees sterk lieve vrouw als je van mijn vriend hier de droeve mare ontvangt. Weest sterk in het geloof. Vertrouw ten allen tijde op hem, die ons tesamen heeft gebracht en ook weer tesamen in die Heerlijkheid terug zal brengen. Dan zullen wij gedurig bij Hem zijn, je kent die psalm wel, hè? Heel veel groeten van je man en vader. Dag kleine meid, je vader.’ Aan zijn dochter stuurde hij ook nog een brief. Een brief voor later want op dat moment kon ze nog niet lezen. Bij de brief deed hij zijn bijbeltje waarin hij schreef dat het voor zijn ‘Grieteke’ was. Een bijbel met handgrepen dat zijn dochter nog altijd heeft en een van de weinige tastbare herinneringen aan haar vader is. Hij schreef in de brief: ‘je pappie die zal waarschijnlijk sterven moeten. Ik vind het erg jammer. Maar Christus die roept, als hij roept, moeten wij komen. Al vinden wij het niet leuk. Zul je goed voor je mama zorgen? Pappie die kan het niet meer. Ik had het zo leuk gevonden mijn oudste dochter als verpleegster te zien. Dat was mijn hartenwens. Dan kon je de zieken veel van Christus liefde vertellen. En als we dan na de afgelopen taak ’t hier verlaten, zien we elkaar weer terug in de Hemel, daar zingen we dan voor eeuwig God ter eer. God heeft daar zijn wijze bedoelingen mee, dat pappie zo jong moet sterven. Als God me maar wil sterken als ik naar de laatste rustplaats moet, dat is mijn vurige wens. Zult je bij alles wat je doet niet vergeten, dat God je altijd ziet en dat voor ogen houden: hoe kan ik het meest God verheerlijken. En hoe komt Hij tot Zijn eer, zorg daar voor. Ik houd zoveel van jullie. Dat het me soms zo moeilijk is om me over te geven. God geeft kracht naar kruis. Ik heb van je kindsheid niet veel gezien. En ik hield altijd zoveel van kinderen, en vooral van mijn eigen. Misschien ben ik wel te gek met je geweest en dat God het anders had bedacht. Je wilt wel veel in pappies Bijbeltje lezen. Dat is voor jou hoor. Dag mijn lieve dochter en lieve vrouw je man en vader. Pappie bid heel veel voor mama en Grieteke. Nu je dat zelf kunt lezen, ben je al groot hè? En ben je geen Grieteke meer, maar zullen ze je wel anders noemen. Pappie moet nu afscheid van jullie nemen. Wel met het potlood, maar niet uit ’t hart. Nu ik dit schrijf, ben ik niet mistroostig. Erg moedvol, maar God is almachtig. Hij kan het ook nog voorbij laten gaan. Ik bid er steeds om, of ik gespaard mag blijven, als het God behaagd, ik hoop het zo. Zorg goed voor mamie. Ze heeft toen je klein was, goed voor jou gezorgd. Je kunt dat nooit terug doen. Heel veel lieve zoenen van je man en vader. Jac. de Jong’ Jacob voorvoelde goed dat hij niet beter ging worden. Op 25 mei 1945 stierf hij aan zware TBC. In een begeleidende brief bij de ‘Opgave voor de eerelijst der namen van hen, die voor het Vaderland zijn gevallen’ schreef zijn vrouw: ‘Juist toen hij met een vliegtuig naar ’t Vaderland zou gaan, heeft God hem naar ’t betere Vaderland gehaald, waar geen lijden en honger en gemis is. Een vriend heeft z’n afscheidsbrief meegebracht en kon me ook veel vertellen over m’n man.’ Na zijn overlijden, werd Jacob de Jong eerst in Dachau begraven. Dat was niet naar de zin van zijn familie. Vooral zijn broer Cees heeft zich beijverd om zijn broer in Bunschoten begraven te krijgen. Dat ging niet zo heel gemakkelijk want er waren zo direct na de oorlog heel veel mensen die dat wilden. Diverse malen doet zijn vader bij de desbetreffende autoriteiten het verzoek om op ’s Rijks kosten het lichaam naar Bunschoten over te brengen. Zo ook in een brief op 16 juli 1946: ‘Je doet daar een ouwde vader en een ouwde moeder die ook van de steun leven moeten een groote dienst mee.’ Maar dat ging niet zomaar, want er moest bewezen worden dat De Jong gedwongen in Duitsland terecht was gekomen en niet vrijwillig. Het lukte pas in november 1951, bijna 6,5 jaar na zijn overlijden. Zijn stoffelijk overschot werd in een loden kist naar Bunschoten overgebracht en opgebaard in de Noorderkerk. Daar vond een rouwdienst plaats. Daarna werd hij begraven in een van de oorlogsgraven op het kerkhof. In de Bunschoter Bode van 16 november werd er uitgebreid aandacht aan geschonken. In dat artikel staat onder meer: ‘Deze begrafenis werd geleid door Ds P. de Jong van Zwolle. Deze herdacht de lijdensweg. die Jaap de Jong heeft moeten lopen vanaf 1940 tot 1945. De grote vrees van de familie, dat het vonnis spoedig worden voltrokken. De aanvankelijke blijdschap, dat het vonnis was gewijzigd. De blijdschap, toen men na de bevrijding hoorde, dat Jaap nog leefde. En dan de grote teleurstelling, wanneer het bericht van zijn dood de familie bereikte. Gelukkig, dat men weet, dat deze gevangenschap hem tot zegen is geweest. Daarvan getuigden zijn brieven. En het zal de familie zeker goed doen, dat ze nu aan het stoffelijk overschot van deze man en zoon en broer, nog de laatste eer kunnen bewijzen.’ Namens het Spakenburgs gravencomité sprak de Voorzitter de heer W. Koelewijn Wz. Hij achtte het een grote eer, voor het stoffelijk overschot van Jacob de Jong te mogen zorgen. Daarom was aan de familie, in de rij der ere graven, een graf aangeboden. Spreker noemde Jaap de Jong een der pioniers van het verzet. Wanneer we nu zien, wat er gebeurt, dan vragen we ons wel eens af, heeft het verzet zin gehad? Heeft Jaap z’n leven niet vergeefs gegeven? Maar het had wel zin. Het voorbeeld van deze verzetsmensen, blijve ons altijd bewaard. En we zijn dankbaar, dat zij er zijn geweest. Zo kreeg Jacob de Jong uiteindelijk zijn laatste rustplaats in de plaats waar hij was geboren. Op de steen die op zijn graf werd geplaatst staat onder zijn naam ‘Gezang 15’. Dat verwijst naar een van zijn brieven waarin hij schrijft: ‘In het kruis zullen we eeuwig roemen en geen mens kan ons verdoemen.’ ‘Dit is onze troost’, liet zijn weduwe in een rouwadvertentie in het lokale ‘Kerkblad’ (14 juli 1945) weten. Zijn vrouw en dochtertje bleven alleen achter. Een kleine tien jaar later kreeg zijn dochter verkering met een Australiër en emigreerde ze naar dat land. Ook haar moeder ging mee. Zo zochten zij een nieuwe toekomst in een werelddeel aan de andere kant van de wereld. Haar moeder is in de loop van de tijd wel een paar keer terug geweest en haar dochter eveneens. De laatste keer in het voorjaar van 2007. Irene veranderde de spelling van haar naam in Erin dat bij de Engelse uitspraak als Irene klinkt. Behalve op het oorlogsmonument en op Memento Mori, staat zijn naam ook genoteerd op een gedenksteen in het voorportaal van de Willem de Zwijgerkerk in Amsterdam.
door Arie ter Beek 28 februari 2022
Bij de oorlogsgraven is een gedenkplaat gelegd met daarop de namen van militairen die in Nederlands-Indië zijn gesneuveld tijdens de Tweede Wereldoorlog en de politionele acties daarna. Dat zijn Rutger van de Vuurst, Jan Bos, Jacobus de Graaf, Jan Koelewijn en Arres Huijgen. Ook de naam van Emilien Drapeau, de gesneuvelde Canadese militair, is daarop genoemd. Informatie over de laatste is te vinden op een aparte pagina.  Op 25 juli 1943 in Tamarkan: Rutger van de Vuurst (25 jaar) Rutger van de Vuurst is geboren op 10 april 1918 en overleden op dinsdag 20 juli 1943 bij de beruchte Birma-spoorweg (locatie: Tamarkan, Thailand). Hij is, net als Jan Bos, begraven op het Thaise ereveld Kanchanaburi. Bij zijn begrafenis was ook plaatsgenoot Willem van den Hoogen aanwezig. Bijzonder is dat Van den Hoogen op dezelfde dag in 1939 met de handschoen trouwde als Rutger van de Vuurst. Rutger was op 7 juli 1939 ‘met de handschoen’ gehuwd met Hendrikje Muijs. Met de handschoen trouwen is een huwelijkssluiting waarbij een van de partners niet aanwezig kan zijn. Dat was in dit geval Rut, omdat deze als militair in Indonesië was gestationeerd. Hij woonde in Bandoeng in Nederlands Oost-Indië. Tijdens de ceremonie werd hij vervangen door een gevolmachtigde. Dat was zijn broer Hendrik van de Vuurst. De Spakenburger was ingedeeld bij de Brigade Infanterie van het KNIL (Koninklijk Nederlandsch-Indische Leger). Rutger werd krijgsgevangene gemaakt en te werk gesteld aan de Birmaspoorweg. Tijdens dit zware werk in de tropen is hij zeer waarschijnlijk aan ontberingen overleden. De aanleg van deze spoorlijn was ontsproten aan het brein van de Japanners. Die wilden een kortere verbinding van Japan via India naar de Arabische wereld. Een spoorlijn die werd aangelegd door een praktisch onbegaanbaar oerwoud in een ongezond klimaat. Een lijn over rotspartijen, door zware grond, moerassen en andere moeilijke omstandigheden. De spoorlijn begon in Moulmein in Burma (Birma) en eindigde bij Bangkok in Thailand. Een afstand van maar liefst 415 kilometer! Een plan dat eerder onuitvoerbaar werd geacht door de omstandigheden. Om het toch te realiseren, transporteerde Japan tienduizenden krijgsgevangenen naar de beginpunten van de spoorlijn. Vandaar moesten ze in slopende dagmarsen soms honderden kilometers ver naar een van de tientallen werkkampen lopen. Het werk was onmenselijk en naar schatting komen zo’n 200.000 mensen om bij de aanleg van deze spoorweg. Zijn vrouw Hendrikje was ook naar Indië verhuisd en samen kregen ze een zoon die ze de naam Johan gaven. In de oorlog zaten zij ook in een kamp. Uiteraard een traumatisch ervaring. Later hertrouwde ze met Jo Dijkhof, die later ook aan de Birmaspoorweg te werk werd gesteld. Na de bevrijding zijn ze herenigd en keerden ze naar Nederland terug. Pas ver na de bevrijding van Nederland, in september 1945, ontving de familie in Bunschoten bericht van zijn overlijden. Dat blijkt uit een advertentie in de Bunschoter Bode van 21 september 1945: ‘Heden ontvingen wij de droeve tijding van een zijner vrienden dat onze zoon, behuwd zoon en broeder Rutger van de Vuurst In Japansche gevangenschap overleden is. Mijne wegen zijn niet uwe wegen.’ Op 20 juli 1943 in Kinsayok in Thailand: Jan Bos (56 jaar) Jan Bos is geboren op 12 augustus 1886 en overleden op dinsdag 20 juli 1943 in een Japans concentratiekamp. Dit is het verhaal van de zoon van een Spakenburgse visser die in een donker oerwoud triest aan zijn einde kwam. Iemand die al van zijn pensioen genoot maar toch te maken kreeg met de ontberingen van een nutteloze oorlog. Jan Bos werd geboren in de Hoekstraat in Spakenburg. Zijn vader was Lubbert Bos, visser op de BU 68. Zijn moeder is Geertje Koelewijn die in 1897 overleed op de leeftijd van 33 jaar. Vader bleef achter met vijf jonge kinderen. Jan Bos was de oudste en moet met zijn vader mee naar zee. Later hertrouwd zijn vader en worden er nog negen kinderen geboren. Na een aantal jaren als visser te hebben gewerkt, wordt Jan op 19-jarige leeftijd ingedeeld als ‘loteling’ bij het 5 e Regiment Infanterie. In het Koloniaal Werfdepot in Harderwijk werd hij klaargestoomd voor een verblijf in het leger in Nederlands Indië. Datzelfde jaar verlaat hij Nederland en komt er nog slechts enkele keren terug. Eerst tekent hij voor twee jaar en doet hij dienst op Sumatra. In 1909 komt hij voor een paar maanden terug naar Nederland maar vertrekt datzelfde jaar opnieuw naar Padang op Sumatra. Nu voor langere tijd. In Nederlands Indië trouwt Jan in 1920 met Greet (Greta Wilhelmina) Pattinama die in Djokjakarta is geboren. Uit dit huwelijk worden vier kinderen geboren. Dat zijn Lubertus (Bep) in 1921, Maria Geertruida (1922), Adriaan Jan (1925) en Tonia Johanna (1929). In de loop van de tijd maakt Jan verschillende keren promotie en wordt hij tot slot Sergeant Majoor Instructeur. Begin 1929 komt hij opnieuw naar Nederland. Tijdens dit verlof van zeven maanden, heeft hij voor de laatste keer Spakenburg bezocht. Op 2 oktober 1929 gaat Jan terug naar Nederlands Indië. Hij beseft op dat moment niet dat hij zijn vader, Spakenburg en Nederland nooit meer zal zien. In 1930 wordt Bos bevorderd tot Adjudant Onderofficier Instructeur en krijgt ruim een jaar later eervol ontslag. Hij kan van zijn pensioen gaan genieten. Ook al is hij dan nog maar 46 jaar oud. Hij kan een flinke tijd van zijn pensioen genieten. Tien jaar later is dat voorbij als ook Nederlands Indië in de Tweede Wereldoorlog wordt betrokken. De bezetting van Nederland deed de regering beseffen dat Nederlands Indië nauwelijks over een goed leger beschikt. Er wordt een Algemene Mobilisatie afgekondigd en Jan Bos treedt in 1941 als Adjudant Onder Officier toe bij het Reserve Korps van het KNIL. De maatregelen moeten voorkomen dat de Japanners Nederlands Indië bezetten. Maar het liep anders. Zo wordt Jan Bos in maart 1942 in Poerworedjo op Java krijgsgevangen gemaakt door de Japanners. Hij wordt, zoals zoveel gevangenen, onder erbarmelijke omstandigheden op transport gesteld naar Thailand. Hij komt terecht in een Japans krijgsgevangenkamp in Siam. Daar wordt hij te werk gesteld aan de beruchte Burma-spoorlijn. Onder hen zijn naast Jan Bos, de plaatsgenoten Abram de Jong, Willem van den Hoogen en Rutger van de Vuurst. De laatste kwam eveneens om het leven. Jan Bos stierf op 56-jarige leeftijd ‘na een langdurig ziekbed’ aan een acute darmontsteking als gevolg van dysenterie. In een verklaring van zijn doodsoorzaak wordt geschreven, ‘Vanuit Bampong, 75 kilometer ten westen van Bangkok en het eindpunt van den Burma-Siam spoorweg, werden begin 1943 verschillende werkgroepen naar boven gedirigeerd. Het transport ging gedeeltelijk per vrachtwagen, doch het grootste deel van den weg werd te voet afgelegd. Deze geforceerde marschen onder zeer ongunstige omstandigheden wat betreft voeding, ligging en medische verzorging waren fnuikend voor de gezondheid van velen. In de werkkampen waren de toestanden niet beter, zodat velen geen kans hadden om de gevolgen van het transport te boven te komen. Ook wijlen Jan Bos hoorde hiertoe.’ Jan wordt eerst begraven in Siam en in 1945 herbegraven op het ereveld Kanchanaburi War Cemetery te Kanchanaburi (Thailand). Pas in december van dat jaar hoorde zijn oude vader van het overlijden van zijn oudste zoon. Het enige wat hij nog kon doen, was een advertentie plaatsen in de Bunschoter Bode. Een paar jaar later werd de naam van Jan Bos ook opgenomen op een van de gedenkplaten op het oorlogsmonument. Op zijn graf in Thailand ligt een vierkante zwarte plaat met daarop de tekst: Koninkrijk der Nederlanden. Daaronder de Nederlandse leeuw en dan ‘J. Bos ADJ.O.O. INF. 12.8.1886 - 20.7.1943’. Via de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen in Heerlen kreeg Leo Dijkstra, een kleinzoon van Jan Bos informatie over de mogelijkheid van het postuum toekennen van het Mobilisatie-Oorlogskruis. Dat wordt in maart 2004 toegekend. In een begeleidende brief wordt namens de minister van Defensie onder meer geschreven: ‘Het verheugt mij u te kunnen mededelen dat als blijk van respect en waardering voor zijn inzet onder buitengewoon moeilijke omstandigheden - bij deze - alsnog het Mobilisatie-Oorlogskruis postuum wordt toegekend.’ Een verrassing voor Dijkstra dat het lukte. Daarover schrijft hij zelf: ‘Waanzinnig trots was en ben ik, dat mijn opa ruim 60 jaar na zijn overlijden een onderscheiding toegekend krijgt. En dat ik, zijn kleinzoon, dit voor hem heb kunnen doen. Uit respect, voor zijn eer! Die dag heb ik de vlag voor hem uitgehangen. Het certificaat en de onderscheiding krijgen een speciaal plekje bij mij thuis.’ Op 20 september 1944 in Kuching, kamp Lintang: Jacobus de Graaf (35 jaar) Jacobus de Graaf is geboren op 15 juli 1909 en overleden op woensdag 20 september 1944. Deze zoon van een visserman woonde aan de Oude Schans. Op 30 oktober 1937 was hij als militair vertrokken naar Nederlands Oost-Indië. Hij diende daar als sergeant bij de Luchtartillerie, een onderdeel van het KNIL (Koninklijk Nederlands-Indisch Leger). Hij overleed aan de gevolgen van malaria in kamp Lintang in de plaats Kuching (Serawak). Daar werd hij in eerste instantie ook begraven. In september 1946 werd zijn lichaam overgebracht naar de oorlogsbegraafplaats Labuan op Borneo. Dat was niet zijn laatste rustplaats. Op 9 november 1951 vond zijn herbegrafenis plaats op het Nederlands Ereveld te Menteng Pulo in Jakarta. Van de herbegrafenis werd de familie in Bunschoten niet op de hoogte gesteld. De beschikbare gegevens bevatten geen informatie over het adres van de familie. Het kostte veel tijd om dat te vinden vanwege het feit dat de gegevens van tienduizenden moesten worden achterhaalt. Pas in 1963 kreeg zijn onwetende broer Klaas inlichtingen daarover (de ouders waren inmiddels overleden). Deze gang van zaken werd door de landelijke Oorlogsgravenstichting ten zeerste betreurd. Al eerder was in de Bunschoter Bode een overlijdensadvertentie geplaatst met de tekst: ‘Wij hebben het ontstellende bericht ontvangen, door bemiddeling van Sergeant Brand Krijgsman, dat onze lieve Broeder, Zwager en Oom JACOBUS DE GRAAF in leven Sergeant bij het Korps L.D. Artillerie te Soerabaja N.O.I. op 20 september 1945 in ’t kamp Batoe-Merach te ambon aan malaria is overleden in de leeftijd van 36 jaren. Des Heeren weg is in ’t heiligdom. Hij is wijs en heilig in al z’n doen. Wij treuren, maar niet als degenen die geen hope hebben.’ In de advertentie is sprake van een ander kamp dan in de officiële gegevens is opgenomen. Jacobus was verloofd en was van plan te gaan trouwen met een Amerikaanse vrouw: Christina C. Cordeiro uit Newcastle in de staat Delaware. De trouwerij ging niet door omdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Op 16 oktober 1946 in Tjimahi: Jan Koelewijn (22 jaar) Jan Koelewijn is geboren op 18 november 1923 en hij woonde op de Weikamp 72. Hij was de jongste zoon van Willem Koelewijn en Jannetje Bos. Hij was matroos op de binnenvaart. Als dienstplichtig militair was Jan Koelewijn in november 1945 naar Nederlands-Indië vertrokken, waar hij zijn taak verrichtte als soldaat eerste klas van de Koninklijke Landmacht. Volgens de autoriteiten kwam Koelewijn om het leven bij een noodlottig verkeersongeval. Dit in Tjimahi op woensdag 16 oktober 1946. Tjimahi is een plaats op West-Java, waar meerdere interneringskampen stonden. Elders wordt als doodsoorzaak ook genoemd: ‘Gesneuveld’. Het herdenkingsboek van dit Bataljon, uitgegeven in 1951, schrijft maar kort over wat er gebeurde tijdens een transport op die bewuste woensdag: ‘Soldaat Koelewijn overlijdt aan de gevolgen van een hem op de 15 e overkomen auto-ongeval.’ In de ‘Bunschoter Bode’ van 25 oktober 1946, die Jan aanduidt als ‘vrijwilliger’, wordt geschreven over ‘de schrikkelijke tijding’ die de familie Koelewijn had ontvangen over het auto-ongeluk. En tekent aan: ‘Hoe de ware toedracht van dit ongeluk is, weet men hier nog niet. Dat zullen we later wel horen.’ Binnen de familie is er twijfel over de aangegeven doodsoorzaak. Grietje de Graaf-Koelewijn (geb. 1939), een nichtje van Jan, weet zich te herinneren dat zij vroeger door Willem Koelewijn verteld kreeg dat dit niet zo was. Deze Willem Koelewijn zat in hetzelfde regiment als Jan. Hij heeft bij thuiskomst verklaard dat het groepje waarin zijn strijdmakker zich bevond in een hinderlaag is gelopen. En dat Jan door een inheemse strijder dodelijk in zijn nek is getroffen met een kapmes of een ander steekwapen. Aan dit ‘getuigenverslag’ werd door Jans familie veel waarde gehecht. Wellicht was een auto-ongeluk als doodsoorzaak door Defensie bedoeld als verzachtende omstandigheid voor de nabestaanden. Jan was verloofd met Hendrikje van de Groep (1928-1998), dochter van Willem van de Groep. Hentje is later gehuwd met Jacob de broer van Jan. Bedroefde vrienden van Jan schreven in een rouwadvertentie: ‘Zijn kameraadsgeest en hartelijkheid zal lang bij ons in herinnering blijven.’ De rouwende familie brengt in een advertentie in de ‘Bunschoter Bode’ en in het regionale christelijk-gereformeerde ‘Kerkblad’ haar verdriet aldus onder woorden: ‘De Heere, die geen rekenschap geeft van Zijne daden, trooste ons in dit voor ons zoo smartelijk verlies’. Met daarbij de Bijbeltekst Psalm 39:10: Wij zullen onzen mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan. Ook de eigen predikant ds. J.H. Velema wijdt in hetzelfde kerkblad andacht aan dit familiedrama: ‘Een jongeling in de bloei van zijn jaren in Nov. ’45 vertrokken met de leus “op naar Soekarno” naar de Oost, in zijn verlofdagen in het Javaansch gebergte bij een auto-ongeluk omgekomen. Het was een jobstijding. De slag was bijna te groot. De Heere sterke alle rouwdragenden en geneze van ernstige ziekte. En de jeugd der gemeente moge hooren en luisteren naar Gods genadeklokken, die nu nog zoo liefelijk noodigen!’ Jan zijn rustplaats lag aanvankelijk in Tjimahi, maar begin jaren 1960 is hij herbegraven op het Nederlands Ereveld Pandu in de stad Bandung. Na een verzoek van zijn moeder kreeg ze in november 1962 van de Oorlogsgravenstichting een foto van het graf toegestuurd. In 1967 volgde er een aanbod van het Reisfonds Verre Oosten om het graf te kunnen bezoeken, maar via loting. Daar voelde ze niet voor, omdat ze dan waarschijnlijk buiten de boot zou vallen. Behalve op het monument in Spakenburg, prijkt de naam van Jan Koelewijn ook in Amersfoort op een plaquette van een gedenkmuur. Dit monument stond op het terrein van de Bernhardkazerne, ter nagedachtenis aan de overleden oorlogsvrijwilligers in het 1 e Bataljon - 5 e Regiment Infanterie (5RI). De gedenkmuur is later verplaatst naar de Johannes Postkazerne te Darp (bij Havelte). Daar is een legeronderdeel gevestigd dat de tradities van 5RI in ere houdt. De leden van het 1 e bataljon 5RI waren te herkennen aan een krokodillenkop op het mouwembleem van hun uniform. Ze werden ook wel de Boeaja’s genoemd (buaya is het Maleis voor: krokodil). Op 2 juli 1949 in Solok: Arres Huijgen (22 jaar) Arres Huijgen is geboren op 29 april 1927 in Eemdijk als een zoon van veehouder Karel Huijgen en zijn echtgenote Hendrikje van Diermen. Hij werkte later bij Hop Beton in Eembrugge en behoorde tot de Christelijke Gereformeerde Kerk van Eemdijk. Als dienstplichtig soldaat bij de Koninklijke Landmacht werd hij in 1947 ingelijfd bij het Regiment Prinses Irene. In december 1947 kwam hij aan in Nederlandsch Indië. Vanaf 1 juni 1948 behoorde hij tot het Garderegiment Prinses Irene. In dienst van dat regiment kwam hij op zaterdag 2 juli 1949 om in Solok bij Padang, het westen van het Indonesische eiland Sumatra. Hij kreeg bij schermutselingen een schotwond diagonaal door de borst. Hij werd eerst begraven op het Ereveld in Padang. Eind 1962 is hij herbegraven op het ereveld Leuwigadjah te Padang. Daar rust Arres Huijgen tot de jongste dag. Op zijn graf staat een eenvoudig wit houten kruis met zijn naam, zijn rang (Dpl.Sld.3-5-G R IR KL) en zijn geboorte- en sterfdatum. Het bekend worden van het nieuws bracht een grote schok te weeg in de toen nog kleine gemeenschap in Eemdijk. Het nieuws werd op zondag bekend en zorgde voor enige verwarring omdat een andere Bunschoter met dezelfde naam in Indonesië gelegerd was. Toen duidelijk was wie het betrof, moest de familie worden ingelicht. Ouderling T. Visser had de moeilijke taak om de ouders in te lichten. Zijn boodschap bracht begrijpelijk een grote droefheid in het huis van de familie Huijgen. Zijn moeder was altijd een heel opgeruimde vrouw, maar het overlijden gaf een klap die ze niet snel meer te boven kwam. Het schijnt dat Arres bijzonder op zag tegen zijn uitzending naar Indië. Tegen zijn moeder zei hij voor zijn vertrek dat hij het voorgevoel had dat hij niet terug zou komen. Het moet het afscheid alleen maar zwaarder hebben gemaakt. En helaas was zijn voorgevoel juist. Over de wijze waarop hij is gesneuveld, is niet veel bekend. Het schijnt dat het gebeurde tijdens een patrouille bij de plaats Solok op Sumatra. Hij was degene die op dat moment belast was met het dragen van de mitrailleur. Voor de vijand de gevaarlijkste man die als eerste moest worden uitgeschakeld. Of er tegelijk nog andere militairen zijn gesneuveld, is niet bekend. In Eemdijk werd op 9 juli een rouwdienst gehouden. De tekst op de rouwkaart verwees naar Psalm 145: De Heere is recht, in al Zijn weg en werk. Hij rust in vrede, ver van zijn geboorteplaats aan de boorden van de Eem. Een slachtoffer van een oorlog die om meerdere redenen niet was te winnen.
Meer oorlogsmonumenten

Schilderijenwandeling

door Arie ter Beek 4 februari 2022
Museum Spakenburg heeft in de loop van de tijd een grote collectie schilderijen opgebouwd. Een collectie die een beeld geeft van locaties die soms onherkenbaar zijn veranderd. In het museum is helaas (nog) geen plaats om een flink aantal schilderijen te exposeren. Om die reden is de gedachte ontstaan aan een schilderijenwandeling. Deze interactieve schilderijenroute is een initiatief van Museum Spakenburg en het Cultuur Platform Bunschoten. De route leidt u langs mooie en bijzondere plekjes in Spakenburg en Bunschoten die ooit door kunstenaars zijn vastgelegd. De schilderijen maken onderdeel uit van de collectie van Museum Spakenburg. De route start bij het museum op de Oude Schans en eindigt bij de sluis op het Spuiplein. U kunt de route wandelen, maar ook (grotendeels) fietsen en zo ontdekken wat er allemaal is veranderd.
door Arie ter Beek 31 januari 2022
De scheepswerf is het meest vastgelegde plekje van Spakenburg. Dat is ook niet verwonderlijk want het is een schilderachtig stukje Spakenburg en extra bijzonder omdat de historie van de werf teruggaat tot 1750 en deze nog steeds in bedrijf is. Op deze aquarel is er een afgetuigde botter op de helling afgebeeld en daarachter is de rode loods te zien. Ten opzichte van 1940, toen het schilderij werd gemaakt is er niet veel veranderd.
door Arie ter Beek 26 januari 2022
Fransz von Rupprecht (1893-1939) schilderde de havenmond van Spakenburg. Aan de rechterkant is de oude bebouwing te zien; haveloze vissershuisjes die in de loop van de tijd zijn gerenoveerd. De houten beschoeiing tegen de huizen was een bescherming tegen hoogwater. Links een botter, de BU 40. In de verte aan de pier zijn twee vrouwen in klederdracht afgebeeld. Ook staat er een lang houten hekwerk . Dit was bedoeld om de ingang van de haven aan te geven. Er werd nog volop gevist toen dit schilderij in 1933 werd gemaakt, alhoewel de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 het einde van de visserij op de binnenzee had ingeluid.
door Arie ter Beek 18 januari 2022
Op deze sfeervolle aquarel van Johannes Josseaud (1880-1935) is te zien hoe vrouwen aan de Havendijk op de was droogden ‘aan de lingt’ en de witte was op de bleek legden. Deze werkzaamheden werden alleen op maandag uitgevoerd want dan was het wasdag. Vanaf 1960 heeft de Havendijk een heel ander aanzicht gekregen: de oorspronkelijke bebouwing werd gerenoveerd en gemoderniseerd. De vissershaven werd een jachthaven.
Meer schilderijwandelingen

Sint Catharinakerk

door Arie ter Beek 10 maart 2022
Het oudste gebouw in de gemeente Bunschoten is de Sint Catharinakerk. Vanwege haar omvang en de hoogte van de toren, is het te zien als het beeldmerk van de stad Bunschoten. Door haar ouderdom heeft het een rijke historie. In deze blog wordt meer informatie gegeven over de rijke geschiedenis van dit gebouw.
door Arie ter Beek 8 maart 2022
Na de verwoesting van Bunschoten rond 1428, dat een gevolg was van een verkeerde politieke stellingname, is na verloop van tijd begonnen met de bouw van de nieuwe kerk. Gelet op de stijl waarin de kerk is gebouwd en de motieven in het interieur, is deze kerk in de periode 1475-1500 gerealiseerd. In die tijd werd bij de bouw van een kerk begonnen met het achterste deel van de kerk, het zogenaamde koor. Daarna werd middengedeelte, het schip, met de zijbeuken gebouwd. Als laatste werd de toren gerealiseerd. In die tijd duurde de bouw van een kerk soms wel enkele tientallen jaren. Overeenkomstig Rooms-katholieke traditie werd het gebouwd met een kruis als plattegrond. Het koor was op het oosten georiënteerd. Het koor was wat lager gebouwd dan de kerk en de zijbeuken. Het interieur van de kerk wordt door een houten tongewelf afgedekt. Zowel in de noord- als in de zuidwand bevindt zich een wijwaternisje. Dat van de noordzijde is voorzien van een natuurstenen tracering. De grootste verandering die na de Reformatie plaatsvond, was de sloop van het koor en het dwarsschip. Op 3 maart 1779 besloot het college van kerkvoogden het koor en het dwarsschip met de dakruiter (een klein torentje) af te breken. Dat besluit werd genomen omdat de kerk, die inmiddels zo’n tweehonderd jaar oud was, was vervallen en dringend gerestaureerd moest worden. Geld voor een restauratie was er niet. Omdat de kerk te groot was gebleken voor de gemeente, kon wel met een kleiner gebouw worden volstaan. Het koor kwam het meest voor sloop in aanmerking. Dit was het oudste stuk en ook het meest vervallen. De zijbeuken die het eigenlijke dwarsschip vormden, waren ook overbodig. De verkoop van het sloopmateriaal leverde geld op dat voor de restauratie van het overblijvende deel van de kerk kon worden gebruikt. Bovendien hoefde er zo minder te worden gerestaureerd.
door Arie ter Beek 7 maart 2022
De kerk is gewijd aan de heilige Catharina van Alexandrië. Volgens de overlevering was dat een nicht van de eerste christelijke keizer Constantijn de Grote. Catharina was een van de heiligen die men in tijden van nood aanriep. Haar symbolen waren een rad (wiel) en een ring. Catharina werd op een rad met spijkerpunten gemarteld en toen dit brak werd ze onthoofd (rond het jaar 307). De ring symboliseert haar mystieke huwelijk met Christus. De Rooms-katholieke Kerk heeft de heilige status van St. Catharina later opgeheven bij gebrek aan historisch bewijsmateriaal. Er zijn twee mogelijke verklaringen voor de wijding van de Bunschotense kerk aan St. Catharina. De evangelisatie van Bunschoten en omgeving en de stichting van een kerk gebeurde door de Utrechtse geestelijken. Zij hebben de kerk aan hun patrones gewijd. De verbintenis met Utrecht blijkt onder andere uit het feit dat de proost van de Utrechtse Domkerk bepaalde aan wie de ambten werden geschonken. Een andere verklaring is dat St. Catharina als noodhelper binnen de religieuze beleving van de Bunschoters een dominante plaats innam. Bunschoten en omgeving werden regelmatig door overstromingen geteisterd en dan zou men haar hebben aangeroepen voor bijstand.
door Arie ter Beek 6 maart 2022
De westzijde van de kerk wordt gedomineerd door de toren. Ter weerszijden van de ingang is in donker getinte baksteen een ruitvormig patroon gemetseld. Dit patroon is waarschijnlijk een symbool van wereldlijke of rechterlijke macht. Deze betekenis stamt uit de tijd van de Germanen en de Franken die met een X of een ruit een plaats van rechtspraak zouden hebben aangeduid. Tijdens de bouw van de toren waren de wereldlijke en geestelijke macht in Utrecht nauw met elkaar verbonden; het aanbrengen van een teken van wereldlijke macht op een geestelijk gebouw is daardoor niet onwaarschijnlijk. In de Franse tijd werden staat en kerk strikt gescheiden. Een gevolg van deze scheiding was onder andere dat de torens en klokken eigendom werden van de overheid. De torens konden dienst doen als uitkijkpost. Vanaf 1798 was deze bepaling van kracht, maar in Bunschoten vond de officiële overdracht van de toren aan de burgerlijke gemeente pas in 1812 plaats. Vanaf die tijd heeft de gemeente waarschijnlijk een ruimte in de toren als gevangenis in gebruik genomen. In 1903 werd het grote venster boven de ingang van de in verval zijnde toren dichtgemetseld. Het bovenste deel van de toren werd tegelijk van een pleisterlaag voorzien omdat de voegen erg slecht waren. Het pleisteren was een goedkope en goede oplossing, maar tegelijk erg lelijk. In de jaren 1954-1957 vond opnieuw een grootscheepse restauratie plaats. In 1955 was de restauratie van de kerk grotendeels afgerond en in 1957 werd die van de toren beëindigd. De toren is toen weer in de oude stijl teruggebracht. De pleisterlaag werd verwijderd en het venster boven de ingang hersteld.
Meer Sint Catharinakerk

Kunstwerken in de openbare ruimte

4 april 2022
Belangstelling voor kunst en cultuur was er de afgelopen eeuwen nauwelijks. Hooguit waren er wat versieringen op gebruiksvoorwerpen. De schilderkunst was een van de weinige uitzonderingen. In de 19e eeuw wisten een paar kunstschilders de weg naar Spakenburg te vinden. Het leverde schilderijen op die een beeld geven van het dorpsgezicht in die tijd. Ook een enkele plaatsgenoot hanteerde palet en penseel. In de periode rond de afsluiting van de Zuiderzee kwam er meer belangstelling van kunstschilders. De plaatselijke kunstschilder Klaas Zwaan zorgde met zijn aansprekende realistische schilderijen voor meer culturele belangstelling.  In de openbare ruimte bleven kunstuitingen achterwege. Pas vanaf het midden van de jaren 1990 kwamen er kunstwerken als het Vrouwtje van Spakenburg, de Visserman en het echtpaar dat de verbondenheid van Bunschoten
door Arie ter Beek 28 maart 2022
Veel, inmiddels opgeheven waterschappen hadden een wapen. Een wapen dat soms al eeuwen oud is. Zoals het wapen van het Hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk. Het komt al voor op een kaart uit het jaar 1666. In de loop van de tijd is het wapen gevoerd door elkaar opvolgende waterschappen. Eerst het al genoemde Hoogheemraadschap. Toen dit in 1942 opging in het waterschap Beoosten de Eem, ging het wapen mee en dat gebeurde ook in 1973 toen het waterschap Beoosten de Eem onderdeel ging uitmaken van het waterschap De Eem. Bij de invoering van een nieuw wapen voor het huidige Waterschap Vallei en Eem is het wapen niet langer in gebruik. Het wapen bestaat uit verschillende onderdelen. Bovenaan staan op een rood veld negen goudkleurige sterren (de dijkgraaf en de heemraden). Direct daaronder eerst een blauw vlak (de Eem en/of de Zuiderzee) en daarna een gouden vlak. Het onderste deel bestaat uit een groen vlak met daarop zwarte stroken en een zwarte strook langs het gouden vlak. Het groene veld stelt de verschillende Eemlandse polders voor. Tussen het water en het land liggen de dijken en die worden voorgesteld door de gouden balk. De zwarte stroken zijn de slootjes tussen de landerijen. Dit wapen werd in 1818 bevestigd door de Hoge Raad van Adel. Maar toen was het dus al minstens 150 jaar in gebruik. In de openbare ruimte is het wapen aangebracht bij het voormalige polderhuis aan de Amersfoortseweg in Bunschoten, op een gemaal in de polder van Eemnes en op de waterschapsbank in de Nederlandse Hervormde Kerk.
door Arie ter Beek 25 maart 2022
Op 11 september 1816 bevestigde de Hoge Raad van Adel de gemeente Bunschoten in het bezit van het volgende wapen: ‘Zijnde van lazuur beladen met een gealiseerd kruis op welks regterarm een halve arend, alles van goud. Deze heraldische taal houdt in dat het wapen een blauw veld had met daarop een verkort kruis. Op de rechterbalk van het kruis stond een halve adelaar. Het kruis en de adelaar waren van goud. De kleuren blauw en goud zijn de zogenaamde koninkrijkskleuren en zijn aan het wapen toegekend omdat bij de aanvraag was verzuimd de juiste kleuren op te geven. Het oorspronkelijke wapen had andere kleuren. Ook was het verticaal in twee velden verdeeld. Op de linkerhelft (voor de kijker) staat een zwarte adelaar op een gouden ondergrond en op de rechterhelft een blauw kruis op zilver. Het wapen van Bunschoten is afgebeeld op het raadhuis uit 1914 aan de Dorpsstraat en het nieuwe gemeentehuis aan het Stadsspui.
door Arie ter Beek 23 maart 2022
Bij de oorspronkelijke ingang van de begraafplaats Memento Mori aan het Stadsspui, staan twee grote, witte en qua stijl Romeins ogende palen. Aan de bovenkant van de rechter paal staat het bijschrift: Memento Mori. Op de linker paal staat het bijschrift: Resurecturis. Deze Latijnse woorden hebben een betekenis die naar de begraafplaats verwijst. Resurecturis wordt vertaald als ‘’Gij zult weer opstaan’’. Memento Mori wordt traditioneel vertaald als ‘Gedenk te sterven’ of ‘Denk eraan te (moeten) sterven’. Vrijere vertalingen zijn ‘Bedenk dat u sterfelijk bent’ of ‘Denk aan je eigen sterfdag’. Alle artistieke creaties met het bijschrift Memento Mori kunnen qua uiterlijk en stijl zeer verschillen, maar dienen allemaal voor hetzelfde doel; namelijk mensen eraan te herinneren dat zij sterfelijk zijn. Deze ingangspartij is gerealiseerd bij de aanleg van het eerste deel van de begraafplaats in 1908.
Meer kunstwerken

100 jaar Klaas Zwaan

door Arie ter Beek 8 juni 2023
Klaas Zwaan kunstschilder van een verdwenen dorp
door Arie ter Beek 6 juni 2023
De BU 108 en botters in de Oude Haven
door Arie ter Beek 6 juni 2023
De BU 45 en de BU 58
door Arie ter Beek 6 juni 2023
Een steegje achter de Kerkstraat dat nu op de Sluisweg uitkomt.
Meer Klaas Zwaan

Rijksmonumenten in Bunschoten

door Arie ter Beek 3 augustus 2022
Digitale Monumenten
door Arie ter Beek 1 augustus 2022
Interieur van de kerk
door Arie ter Beek 11 juli 2022
Reconstructie oorspronkelijke situatie
door Arie ter Beek 11 juli 2022
Het afmijntoestel in de visafslag
Meer open monumenten in Bunschoten
Share by: