door Arie ter Beek
•
1 maart 2022
Na de oorlog, waarin nog enkele plaatsgenoten waren gesneuveld, is ruimte gemaakt voor zes, later zeven graven. Naast Jan Baas en Dirk Koelewijn zijn daarin begraven Jaan Nieuwboer, Evert Nagel, Hendrik Willem de Graaf, Francis Delery en Jacob de Jong. Het stoffelijk overschot van Jacob de Jong is er als laatste bijgelegd. Francis Delery, die met zijn straaljager in de Maatpolder neerstortte, is in 1949 overgebracht naar een Franse begraafplaats. Informatie over Jan Baas, Dirk Koelewijn en Francis Delery is op andere pagina's opgenomen. Op 22 april 1945: Jaan Nieuwboer (51 jaar) Jaan (in de volksmond: Jan) Nieuwboer is geboren op 13 oktober 1893 als zoon van de werfbaas Willem Nieuwboer. In de nacht van Jaans sneuvelen, was de situatie in grote lijnen als volgt. Vanaf de Oude Pol trokken Duitsers over de Westdijk richting Spakenburg nadat ze zich in dagen daarvoor hadden teruggetrokken in Eemdijk. In die nacht van zaterdag 21 april op zondag 22 april 1945 is hij tussen vier en vijf uur gedood door een schot dwars door de slapen. Mogelijk was een Duitse sluipschutter daar verantwoordelijk voor. Maar dat is slechts één van de lezingen over dit dodelijke incident. Want niemand was erbij toen de 51-jarige scheepssmid de laatste adem uitblies. Er wordt zelfs de mogelijkheid opengehouden dat Jaan in de chaos van de beschietingen door eígen volk – dus door iemand van de Binnenlandse Strijdkrachten – kan zijn geraakt. Volgens mondelinge gegevens ontmoette Jaan Nieuwboer op die zaterdagavond Steven Koelewijn Wz. op de Oude Schans met een geweer over de schouder. Op de vraag van Nieuwboer waar hij heen ging, antwoordde deze dat hij naar huis ging omdat het hem daar te gevaarlijk werd. Daarop zei Jaan: ‘Geef mij dat geweer, dan zal ik wel gaan.’ Steven gaf het geweer over en Nieuwboer, hoewel hij geen lid was van de Binnenlandse Strijdkrachten, liep de Westdijk op. Zijn dood tegemoet. In de bocht van de Westdijk bij de huidige jachthaven, was een post was ingericht. In de loop van de nacht verlieten de meeste BS’ers die post vanwege het dreigende gevaar. Jaan wilde eerst nog de mannen aan de buitenkant van de dijk waarschuwen. Daarbij liep hij de Duitsers tegen het lijf op de plek die kort daarvoor door de BS’ers was verlaten. Helemaal duidelijk zal de toedracht waarschijnlijk nooit worden. Na het gerucht dat de Duitsers op de Westdijk waren doorgebroken, vluchtte een deel van de bevolking over de Oostdijk naar Nijkerk. Gelukkig kwamen er auto’s met Canadezen, die onmiddellijk de verdediging van de BS overnamen. Hoe dan ook, in opdracht van het Rode Kruis had Jaans oudere broer Willem (1881-1950) de moeilijke taak om hem te identificeren. Het was diezelfde Willem die zijn broer nog zó gewaarschuwd had om niet op pad te gaan, omdat de Duitsers aan het verliezen waren en daardoor mogelijk met volle kracht van zich af zouden bijten. Met veel moeite en in overleg met de Canadese commandant kreeg de familie het gedaan om het lijk thuis te krijgen op het adres Westdijk 23. Willem in een brief aan zijn twee zusters die in het Drentse Nieuwlande woonden: ‘We moesten zelf een kist maken. Onze knechts waren ook op de vlucht naar Nijkerk. Toch is alles in behoorlijke orde klaar gekomen en morgen Donderdag 26 April zal de voorloopige bijzetting plaats hebben naast het monument van de slachtoffers van 1940.’ De broer in zijn slotconclusie: ‘Wij kunnen trotsch zijn op zoo’n broer, die zich met inzet van zijn leven heeft opgeofferd voor het welzijn van de burgers der Gemeente en de vrijmaking van het Vaderland.’ En Willem troost zich met de gedachte, dat het ook met Jaans eeuwige bestemming wel goed zal zijn, omdat ‘wij weten dat Jan niet onverschillig was en zich boog voor de eisch van Gods Woord’. En hij bij zijn steun geven aan de strijd niet uit was ‘op eigen eer of roem’, maar zich overgaf tot redding van de bevolking. Kortom: een echte navolger van Christus. Dus is voor hem ‘de kroon der overwinning weggelegd’, eindigt Willem.. Jaan liet echtgenote Berendina ter Haar Hendrikdr. (dochter van ‘Ootje Muijs’) achter, met wie hij sinds 4 juni 1921 gehuwd was. En verder een 22-jarige zoon: Willem. Zijn leven lang heeft Willem het verlies van zijn vader niet kunnen verwerken. Steeds vroeg hij zich af waarom juist zíjn vader dit had moeten overkomen. Volgens zijn predikant ds. H. van Ommen, in een In memoriam uit 1993, hadden deze onopgeloste vragen hem altijd een ‘opstandig’ gevoel gegeven. Op zijn grafsteen staat de tekst uit Psalm 51: 16: Verlos mij van bloedschulden, o God, Gij, God mijns heils! zo zal mijn tong Uw gerechtigheid vrolijk roemen. Op 27 april 1945: Evert Nagel (52 jaar) Evert Nagel is geboren in Eemdijk op 13 december 1892. Op 25 september 1931 trouwde hij met de in Hoogland wonende Cornelia Malenstein (7 januari 1891). Het gezin ging wonen op de boerderij “Ver in ’t veld”, gelegen tussen de Bisschopsweg en de Haarsche wetering. Het was een van de rooms-katholieke parochie te Hoogland gehuurde boerderij. In die tijd was dat grondgebied van de gemeente Hoogland. De steeg van de boerderij komt uit op de Bisschopsweg. Het leven van het gezin was vooral gericht op Bunschoten. Op de boerderij zijn zes kinderen geboren, twee sterven er op jonge leeftijd. In april 1945 is de bevrijding nabij en zijn de Canadezen aangekomen in Bunschoten. De Duitsers zitten dan een stuk westelijker, bij de Eem. Evert heeft in zijn jonge jaren in het leger gezeten en zich op vrijdag 20 april aangemeld bij de Binnenlandse Strijdkrachten van Bunschoten. Op maandag 23 april wordt de boerderij in alle vroegte, om een uur of vier, beschoten. Het is een waarschuwingsschot. Rond acht uur ‘s ochtends volgen er meer granaten. Een blindganger gaat door het huis, deze ontploft echter niet. De bewoners laten zich op de grond vallen en beseffen dat ze moeten vluchten. Door de inundatie van de polder is dit lastig geworden. Ze moeten soms met het water tot aan hun middel waden om uiteindelijk bij de zuidelijker gelegen Lodijk te komen. Een andere granaat is in de schuur terecht gekomen. Deze doodt vier koeien en een aantal pinken. Achter de schuur bevond zich een schuilplaats van takken met daarin een drachtig paard. Het paard is ook dodelijk getroffen door een granaat. Het paard was verstopt vanwege het vorderen van paarden door de Duitsers. Rond de middag is Evert met zijn schoonzoon Wout de Graaf bij de Bonte Poort, ten oosten van Bunschoten. Evert oppert het plan om zijn overgebleven koeien van de boerderij te halen. Als ze bij de Nijkerkerweg lopen beginnen de beschietingen opnieuw. Hierop vluchten ze naar de melkfabriek Eemlandia, tegenover de Nijkerkerweg. In de melkfabriek zitten al meer dorpsgenoten in de kelder en Evert en Wouter komen daar veilig aan. In de kelder liggen drie zakken zand. Er wordt besloten deze zandzakken voor het raam te leggen. Als Evert met de hulp van nog iemand de derde zandzak voor het raam legt, ontploft er een granaat voor de fabriek. Beide mannen slaan tegen de grond, waarbij Evert gewond raakt aan zijn hoofd door een granaatscherf. Hij raakt bewusteloos maar komt na drie kwartier toch nog even bij. De dokter besluit Evert naar het ziekenhuis ‘Salem’ in Ermelo te laten brengen. Dat gebied is reeds bevrijd. Na vier dagen, op 27 april 1945, is hij daar overleden, slechts acht dagen voor de bevrijding. Evert is begraven in Bunschoten. Zijn naam is opgenomen op het monument in Bunschoten-Spakenburg bij de gesneuvelde leden van de Binnenlandse Strijdkrachten. Maar ook op het monument in de gemeente Hoogland. Op de grafsteen wordt verwezen naar de Bijbeltekst uit Psalm 39 vers 10: Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan. Ter hoogte van het kelderraampje waarachter hij had gestaan, is in 2023 door de Historische Vereniging ‘Bunscote’ een bronzen plaquette aangebracht, waarop het ongeval wordt toegelicht. Jaren later, in mei 1958, won de weduwe Nagel een bijzondere prijs. In De Telegraaf van 14 mei 1958 werd daar verslag van gedaan. ‘Een oorlogsweduwe, die sedert 1945 door een nauw trapgat naar haar bed op de zolder van de kleine woning van haar zoon klimt, won gisteren een huis ter waarde van ƒ 25.000,-- compleet ingericht, met meubilering, televisietoestel, een auto en zelfs met heesters in de tuin. Mevr. C. Nagel-Malenstein uit Spakenburg (67) kreeg huis en inrichting aangeboden toen vijf woonhuizen werden verloot in het kader van de actie Appèl 2 ten bate van militaire oorlogsslachtoffers. Haar echtgenoot sneuvelde als lid van de B. S. toen in april 1945 de melkfabriek “Eemlandia” te Bunschoten onder granaatvuur lag. Op dezelfde dag dat zij met haar kinderen, tot de borst door het geïnundeerde gebied moest waden om uit de vuurline tussen het Canadese en Duitse front te komen. Op de vrouwenvereniging in Spakenburg kreeg zij gisteravond een telefoontje: “U hebt een huis”. Nog niet begrijpend, wat haar zo plotseling een huis in de schoot had geworpen, werd zij per taxi naar het Appel-kantoor in Rotterdam gebracht, waar zij ook nog hoorde van de complete meubilering, die op zijn beurt ook nog eens fl 25.000,-- waard was. “Ik heb een goed pensioentje, maar we woonden zo slecht. O, ik doe vannacht geen oog meer dicht”, zei de gelukkige weduwe. Op 5 juni 1945: Hendrik Willem de Graaf (23 jaar) Hendrik Willem (Henk) de Graaf is geboren op 13 februari 1922, als zoon van Julianus de Graaf, directeur van de gemeentelijke visafslag. Hij is enkele weken na het einde van de Tweede Wereldoorlog op 23-jarige leeftijd door een noodlottig ongeval overleden. Samen met zijn maat Jan Pijpers was hij aangesloten bij de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. In die hoedanigheid bewaakten zij op die fatale dinsdag 5 juni 1945 de stellingen langs de Amersfoortseweg ter hoogte van Hoogland. Ze lagen daar wat te zonnen. Voor de grap hield Jan zijn geweer tegen het achterwerk van Henk, met de woorden ‘zal ik eens?’ Tegelijjk ging het geweer af. Het schot verwondde Henks onderbuik zo ernstig, dat hij in allerijl naar een ziekenhuis in Amersfoort moest. Daar is hij na enkele uren overleden. Henk was verloofd met Lutje Heinen, die later is gehuwd met Barend Hop. Op de zaterdag na het ongeluk werd Henk onder grote belangstelling begraven na een dienst waarin ds. J. Rijneveld van de Noorderkerk voorging. De lokale krant meldt: ‘Een grote stoet, als zelden gezien, volgde de rouwkoets naar het kerkhof. Leden van de B.S. droegen de kist, die met de vlag was omwonden. Een drietal kransen werden gedragen door kameraden van de B.S., door vrienden van de Schaakclub en door collega’s van de Knopenfabriek.’ Na een eresalvo bij het graf en diverse toespraken werd hij begraven. Tenslotte werd namens de familie nog door ds. I.A. Krijtenburg ‘dank gezegd voor het meeleven en meevoelen van zovelen’. De tekst op zijn grafsteen verwijst naar 1 Corinthe 15: 42 en 43: Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid; Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. Op 25 mei 1945 in Dachau: Jacob de Jong (29 jaar) Jacob de Jong is geboren op 11 juni 1915 als zoon van Rikkert de Jong (1879-1960) en Gerritje Bos op de Weikamp. Een gezin met negen kinderen waarvan Jacob het zesde kind was. Tegen de tijd dat hij aan het werk moest, was de afsluiting van de Zuiderzee aanstaande. De visserij bood onvoldoende toekomstmogelijkheden. Zijn diensttijd bracht hij door bij de Marine en dat leven beviel hem zodat hij daar bleef. Helaas werd hij later afgekeurd. Wel kon hij in dezelfde sfeer werkzaam blijven. Zo was hij aan het begin van de Tweede Wereldoorlog als rijkswerkman werkzaam in het munitiemagazijn aan de Nieuwe Meer in Amsterdam. Intussen was hij in april 1940 in Enschede getrouwd met W. (Mien) ter Horst en samen gingen zij wonen zij aan de Sloterkade in Amsterdam-west. Begin 1941 werd hun dochtertje Grietje Beatrix Irene geboren. Maar het geluk van het jonge gezin duurde niet lang. Jacob de Jong raakte betrokken bij het verzet. Dat begon met het verspreiden van de verzetskrant Vrij Nederland. Vrij Nederland was een krant die door protestantse jongeren werd opgezet en waarvan de eerste uitgave verscheen op 31 augustus 1940. De familie De Jong was actief bij de verspreiding van de krant over verschillende provincies en dat was zeker in oorlogstijd een flink karwei. Door zijn werk bij de munitieopslagplaats, kon hij gemakkelijk aan munitie komen. Dat was niet van gevaar ontbloot want niemand mocht munitie meenemen. Op de een of andere manier slaagde Jaap er toch in zo nu en dan wat achterover te drukken voor verzetsdoeleinden. Handgranaten hadden zijn speciale belangstelling. Jammer genoeg ging hij er niet zo zuinig mee om want hij had het thuis als het ware op de trap liggen. Zijn vrouw mopperde daar over want ze viel bijna een keer van de trap en dat terwijl ze al in verwachting was. Aan zijn werk kwam een einde toen hij in februari 1941 op wachtgeld werd gezet. Verraders slapen nooit en al op 23 juni 1941 werd hij thuis gearresteerd door een zogenaamde Nederlander en een Duitse militair. Hij schijnt verraden te zijn door iemand uit de buurt en is tegelijk met iemand anders van de ondergrondse opgepakt. Hij werd gevangen gezet in Scheveningen en veroordeelt. Eerst kreeg hij zelfs de doodstraf. Door verschillende personen, onder meer dominee P. de Jong, zijn pogingen gedaan om dit zware vonnis te verlichten. Dat lukte en het doodvonnis werd gewijzigd in vier jaar gevangenisstraf. Na Scheveningen zat hij gevangen in Amersfoort, in Utrecht en tot slot in Vught. Vanuit het laatste kamp werd hij overgebracht naar een kamp in Duitsland. In totaal heeft hij daar in vijf kampen gezeten. In Alach, Neuengamme, Natzweiler, Buchenwald en tot slot in Dachau. Het is nauwelijks voor te stellen wat dat heeft betekend. In de gevangenissen viel het leven aanvankelijk misschien nog mee, maar wat voor ontberingen Jaap de Jong in de kampen heeft moeten meemaken, is niet te beschrijven. Het is ongelooflijk dat hij het zo lang heeft volgehouden. In al die jaren hoorde of zag zijn vrouw vrijwel niets van hem. In Vught heeft ze hem nog een keer gezien toen hij buiten aan het werk was. Vanuit Neuengamme kreeg ze na ongeveer een jaar niets te hebben gehoord, een ‘clandestiene’ brief. Vanaf die tijd heeft ze hem twee keer per week een pakje gestuurd die hij blijkbaar ook heeft ontvangen. Dat heeft zijn vrouw later van overlevenden gehoord. Na die tijd heeft ze geen bericht meer van hem gehad, tot na de bevrijding. De bevrijding maakte hij mee in Dachau, maar hij was ernstig ziek. Kort voor de bevrijding van Dachau door de Amerikanen, slaagde Jaap de Jong er op 21 april nog in een brief te schrijven. Een emotionele brief waarin hij zijn einde aankondigde. Daar begon hij de brief zelfs mee: ‘Ik lig hier op de dood te wachten’. Hij beschrijft vervolgens dat door de diarree zijn hart erg verzwakt is. Bovendien heeft hij door TBC last van zijn longen. Hij beschrijft wat hij heeft en dat een dokter uit Rotterdam en één uit Haarlem hem hebben geholpen. Maar hij heeft er zelf geen hoop meer op. Het verwacht dat hij gaat sterven. Hij was graag met iedereen meegegaan naar huis. Maar eigenlijk ook niet als hij schrijft: ‘Als we dan zien de heerlijkheden die ons wachten! Want je weet toch dat de dood voor mij overwonnen is. In Hem geheiligd te zijn, dat is heerlijk. Zorg jij ook Mien dat je de kroon des levens behoudt, dan zien we straks elkaar weer en scheiden dan nooit meer. En hij zorgt ook voor jou, want Hij is een vader der weduwen en wezen. Houdt allen goede moed, de grote komst staat voor de deur. Ik kan jullie allen niet bij je naam noemen, ik ben te moe en ik heb geen papier. Mien en Grieteke, heel veel liefs van je liefhebbende man en vader. De anderen ook allemaal hartelijk gegroet en tot ziens allemaal. In het kruis zullen we eeuwig roemen en geen mens kan ons verdoemen. Want Christus droeg alles voor ons en nu mogen we tot den Vader komen. Tot ziens, ik ben zo moe! Altijd heb ik de onmisbare zegen voor jullie afgesmeekt en ik van jullie voor mij. Dag allen. Jacob de Jong.’ Het was niet zijn laatste brief. Op 5 mei 1945 schrijft hij weer een kort briefje aan zijn vrouw en dochter. Daarin schrijft hij dat het niet meevalt om liggend te schrijven. Hij heeft al drie maanden TBC, maar dat is niet erg. Hij is nog wel ondervoed en weegt nog maar 55 kilo. Met het goede eten dat hij nu krijgt, verwacht hij weer gauw beter te zijn. Zijn hart is erger. Als hij opstaat om zich te wassen, moet hij gelijk weer gaan liggen want anders gaat het niet goed. De brief eindigt hij met de zin: ‘Wat fijn dat we vrij zijn.’ Niet lang daarna voorvoelde hij dat hij het niet ging overleven. Hij had gelegenheid om nog een paar brieven te schrijven. Brieven die hij aan een andere overlevende mee geeft. Een vriend die veel voor hem heeft gedaan en waarvoor hij nooit meer iets terug kon doen. De ene brief is gericht aan zijn ouders en daarin getuigt hij ervan het heerlijk te vinden om de wereld de rug toe te keren. Alles is genade en niets is verdiend. Hij eindigt de brief met ‘tot wederziens, Jaap’. Aan zijn vrouw en dochter schrijft hij een emotionele maar tegelijk ook bemoedigende brief. Daaruit blijkt dat hij een vaste hoop heeft op het eeuwige leven: ‘Het is erg moeilijk een brief te schrijven met de gedachte dat het de laatste is. Maar omdat ik weet dat je het zo heel mooi vindt en er zo blij mee bent. Zeg vrouw, je mag me nooit terugeischen omdat ik een veel mooiere en betere toekomst tegemoet ga. Nooit geen oorlog meer en nooit geen tweedracht. En dan straks jullie te mogen ontvangen in die schone hemel, die voor ons is weggelegd, die in Christus geloven. Alles genade voor genade. En ik weet ook dat de rook van de oven die mijn lijk zal verbranden, naar boven zal gaan, net als het offer van Abel. Wees sterk lieve vrouw als je van mijn vriend hier de droeve mare ontvangt. Weest sterk in het geloof. Vertrouw ten allen tijde op hem, die ons tesamen heeft gebracht en ook weer tesamen in die Heerlijkheid terug zal brengen. Dan zullen wij gedurig bij Hem zijn, je kent die psalm wel, hè? Heel veel groeten van je man en vader. Dag kleine meid, je vader.’ Aan zijn dochter stuurde hij ook nog een brief. Een brief voor later want op dat moment kon ze nog niet lezen. Bij de brief deed hij zijn bijbeltje waarin hij schreef dat het voor zijn ‘Grieteke’ was. Een bijbel met handgrepen dat zijn dochter nog altijd heeft en een van de weinige tastbare herinneringen aan haar vader is. Hij schreef in de brief: ‘je pappie die zal waarschijnlijk sterven moeten. Ik vind het erg jammer. Maar Christus die roept, als hij roept, moeten wij komen. Al vinden wij het niet leuk. Zul je goed voor je mama zorgen? Pappie die kan het niet meer. Ik had het zo leuk gevonden mijn oudste dochter als verpleegster te zien. Dat was mijn hartenwens. Dan kon je de zieken veel van Christus liefde vertellen. En als we dan na de afgelopen taak ’t hier verlaten, zien we elkaar weer terug in de Hemel, daar zingen we dan voor eeuwig God ter eer. God heeft daar zijn wijze bedoelingen mee, dat pappie zo jong moet sterven. Als God me maar wil sterken als ik naar de laatste rustplaats moet, dat is mijn vurige wens. Zult je bij alles wat je doet niet vergeten, dat God je altijd ziet en dat voor ogen houden: hoe kan ik het meest God verheerlijken. En hoe komt Hij tot Zijn eer, zorg daar voor. Ik houd zoveel van jullie. Dat het me soms zo moeilijk is om me over te geven. God geeft kracht naar kruis. Ik heb van je kindsheid niet veel gezien. En ik hield altijd zoveel van kinderen, en vooral van mijn eigen. Misschien ben ik wel te gek met je geweest en dat God het anders had bedacht. Je wilt wel veel in pappies Bijbeltje lezen. Dat is voor jou hoor. Dag mijn lieve dochter en lieve vrouw je man en vader. Pappie bid heel veel voor mama en Grieteke. Nu je dat zelf kunt lezen, ben je al groot hè? En ben je geen Grieteke meer, maar zullen ze je wel anders noemen. Pappie moet nu afscheid van jullie nemen. Wel met het potlood, maar niet uit ’t hart. Nu ik dit schrijf, ben ik niet mistroostig. Erg moedvol, maar God is almachtig. Hij kan het ook nog voorbij laten gaan. Ik bid er steeds om, of ik gespaard mag blijven, als het God behaagd, ik hoop het zo. Zorg goed voor mamie. Ze heeft toen je klein was, goed voor jou gezorgd. Je kunt dat nooit terug doen. Heel veel lieve zoenen van je man en vader. Jac. de Jong’ Jacob voorvoelde goed dat hij niet beter ging worden. Op 25 mei 1945 stierf hij aan zware TBC. In een begeleidende brief bij de ‘Opgave voor de eerelijst der namen van hen, die voor het Vaderland zijn gevallen’ schreef zijn vrouw: ‘Juist toen hij met een vliegtuig naar ’t Vaderland zou gaan, heeft God hem naar ’t betere Vaderland gehaald, waar geen lijden en honger en gemis is. Een vriend heeft z’n afscheidsbrief meegebracht en kon me ook veel vertellen over m’n man.’ Na zijn overlijden, werd Jacob de Jong eerst in Dachau begraven. Dat was niet naar de zin van zijn familie. Vooral zijn broer Cees heeft zich beijverd om zijn broer in Bunschoten begraven te krijgen. Dat ging niet zo heel gemakkelijk want er waren zo direct na de oorlog heel veel mensen die dat wilden. Diverse malen doet zijn vader bij de desbetreffende autoriteiten het verzoek om op ’s Rijks kosten het lichaam naar Bunschoten over te brengen. Zo ook in een brief op 16 juli 1946: ‘Je doet daar een ouwde vader en een ouwde moeder die ook van de steun leven moeten een groote dienst mee.’ Maar dat ging niet zomaar, want er moest bewezen worden dat De Jong gedwongen in Duitsland terecht was gekomen en niet vrijwillig. Het lukte pas in november 1951, bijna 6,5 jaar na zijn overlijden. Zijn stoffelijk overschot werd in een loden kist naar Bunschoten overgebracht en opgebaard in de Noorderkerk. Daar vond een rouwdienst plaats. Daarna werd hij begraven in een van de oorlogsgraven op het kerkhof. In de Bunschoter Bode van 16 november werd er uitgebreid aandacht aan geschonken. In dat artikel staat onder meer: ‘Deze begrafenis werd geleid door Ds P. de Jong van Zwolle. Deze herdacht de lijdensweg. die Jaap de Jong heeft moeten lopen vanaf 1940 tot 1945. De grote vrees van de familie, dat het vonnis spoedig worden voltrokken. De aanvankelijke blijdschap, dat het vonnis was gewijzigd. De blijdschap, toen men na de bevrijding hoorde, dat Jaap nog leefde. En dan de grote teleurstelling, wanneer het bericht van zijn dood de familie bereikte. Gelukkig, dat men weet, dat deze gevangenschap hem tot zegen is geweest. Daarvan getuigden zijn brieven. En het zal de familie zeker goed doen, dat ze nu aan het stoffelijk overschot van deze man en zoon en broer, nog de laatste eer kunnen bewijzen.’ Namens het Spakenburgs gravencomité sprak de Voorzitter de heer W. Koelewijn Wz. Hij achtte het een grote eer, voor het stoffelijk overschot van Jacob de Jong te mogen zorgen. Daarom was aan de familie, in de rij der ere graven, een graf aangeboden. Spreker noemde Jaap de Jong een der pioniers van het verzet. Wanneer we nu zien, wat er gebeurt, dan vragen we ons wel eens af, heeft het verzet zin gehad? Heeft Jaap z’n leven niet vergeefs gegeven? Maar het had wel zin. Het voorbeeld van deze verzetsmensen, blijve ons altijd bewaard. En we zijn dankbaar, dat zij er zijn geweest. Zo kreeg Jacob de Jong uiteindelijk zijn laatste rustplaats in de plaats waar hij was geboren. Op de steen die op zijn graf werd geplaatst staat onder zijn naam ‘Gezang 15’. Dat verwijst naar een van zijn brieven waarin hij schrijft: ‘In het kruis zullen we eeuwig roemen en geen mens kan ons verdoemen.’ ‘Dit is onze troost’, liet zijn weduwe in een rouwadvertentie in het lokale ‘Kerkblad’ (14 juli 1945) weten. Zijn vrouw en dochtertje bleven alleen achter. Een kleine tien jaar later kreeg zijn dochter verkering met een Australiër en emigreerde ze naar dat land. Ook haar moeder ging mee. Zo zochten zij een nieuwe toekomst in een werelddeel aan de andere kant van de wereld. Haar moeder is in de loop van de tijd wel een paar keer terug geweest en haar dochter eveneens. De laatste keer in het voorjaar van 2007. Irene veranderde de spelling van haar naam in Erin dat bij de Engelse uitspraak als Irene klinkt. Behalve op het oorlogsmonument en op Memento Mori, staat zijn naam ook genoteerd op een gedenksteen in het voorportaal van de Willem de Zwijgerkerk in Amsterdam.